Dit is misschien wel het stichtelijkste verhaal uit de bundel van Hoffmann, en met de minste ironie gebracht. Gij zult anderen niet uitlachen als gij iets vreemds aan ze ziet. Een moraal die nog steeds hout snijdt. Ik heb maar één bewerking ervan gevonden. In De gestrafte bakkersjongen, in het anonieme Hoe het met stoute kinderen gaat uit 1893, zegt het jochie spottend:
O, foei, wat vuile schoorsteenvegers.
Ze lijken waarlijk wel op negers.
Dat vinden de schoorsteenvegers niet leuk:
Hoor! die maakt het toch wat erg,
Wat zeg je van zoo’n witten dwerg?
Ze grijpen hem en raggen hem door de schoorsteen:
Hij was wit, thans is hij zwart
En nu laat men hem tot zijn smart,
Zoo vuil en morsig henen gaan.
Zijn schelden kwam hem duur te staan.
Ik vroeg me af waarom Nederlandse bewerkers de zonde van het uitlachen grotendeels links lieten liggen, want spotten en uitlachen was toen niet leuk en is het nog steeds niet. Maar opeens begreep ik het. Voor de opvoeders is uitlachen helemaal geen kwalijke praktijk die straf verdient, het is integendeel de straf zelf die stoute kinderen verdienen. Voor opvoeders is uitlachen geen slechtigheid maar gerechtigheid. Talloze Hollandse struwwelpetriaden eindigen ermee dat de arme hoofdpersoon (mits niet dood of levenslang invalide) door zijn of haar kameraadjes wordt uitgelachen. Voor de spot van leeftijdgenootjes dienden kinderen het meest te vrezen – zoals hun ouders het meest vreesden voor wat de buren zouden denken. Zo werd de kinderen geleerd om vooral alles verborgen te houden, zoals de volwassenen dat ook deden. Dát was fatsoen. Alles was toegestaan, als de anderen het maar niet zagen.
_____
Een doorlopend bijgewerkt cumulatief register op alle VandaagsVertaalProblemen staat in blog 241, hier.
Laat een reactie achter