XIII.
In 1929 schreef Leonard Roggeveen de tekst van de krantenstrip De wonderlijke reis van Jan Klaassen, getekend door Felix Hess – de man van Eliza Hess-Binger, die in 1930 samen met Ljoeba Dworson IJscokar en Bagage van Samoeïl Marsjak zou vertalen voor de Haagse uitgeverij Servire (als IJsco en De reis door Rusland) in de nasleep van een razend populaire tenstoonstelling van Russische kinderboeken in het Amsterdamse Stedelijk Museum, zoals ter sprake gekomen in blog 304, De IJsco van Dworson en Hess-Binger.
De strip begint als een klassiek poppenkastspel: de figuren zijn getekende poppen, links en rechts hangen gordijntjes en alles is zo tweedimensionaal als maar kan. Het repertoire is klassiek en: het hele avontuur is in rijmvorm geschreven.
‘Geef óp de huur!’ zoo roept hij kwaad,
‘Of anders zet ik jou op straat!’
Katrijntje vlucht, zoo gauw ze kan.
De Huisbaas schreeuwt: ‘M’n centen, Jan!’Jan Klaassen holt zijn huisje in.
Dat is den Baas niets naar den zin.
‘Ha!’ roept hij boos, ‘je moet betalen!
Ik ga meteen een diender halen!’De diender timmert op de ruit.
Jan Klaassen lacht hem vrolijk uit.
De Huisbaas rammelt aan de bel.
‘Ja!’ roept Jan Klaassen, ‘’k hoor je wel!’
De poppenspeler Jacob Pepernoot komt na de voorstelling in een storm terecht en verliest zijn poppen, die vervolgens in de echte, realistische wereld hun weg terug naar Pepernoot moeten vinden.
Het niveau van de Jan Klaassen-verhalen in Nederland daalde en de kinderlijkheid nam toe. Jan Klaassen wordt een braaf venteke dat de zieke koning beter maakt[1], kookt voor de koning en de koningin,[2] en een krokodil koopt.[3] Er is een kinderverhaal over een eiland waarop de bevolking, de janklaassens, een kruising is tussen smurfen en blippies,[4] boeken waarin grote mensen niets te zoeken hadden.
XIV.
In 1938 werd een zeldzame poging ondernomen om Jan Klaassen uit de goot van de kinderwieg te vissen met het fijne woordrijke spel Om de dooje dood niet, of Jan Klaassen komt naar huis, geschreven van Jan Engelman (1900-1972) – iemand die je om een woord kon sturen, want hij dichtte onder andere over ‘Sulina Braïla, Sulina Brest’ en over Ambrosia, ‘uw schedelveld is koeler maan’. In dit werk belandt Jan Klaassen aan het verkeerde eind van de poppenkast – maar hij begint erin, als dichter van grafschriften. Als er een lijk is moet hij uit Het Zwaantje gehaald worden door Katrijn en de Kraaien.
JAN KLAASSEN. Hoepel op, aasvliegen, grafschenders, blikken paradepaarden. Ik maak verzen als ik zin heb en als ik géén zin heb, ga ik zwemmen, in water of jenever, wat doet het er toe? Jullie spugen er ook niet in, met je uitgestreken gezichten. Moest ik door zo’n compagnie van beenzwart naar mijn graf gedragen worden, ik zou uit mijn kist springen van ergernis.
Hij schrijft een grafschrift voor boer Krelis dat zo aanstootgevend is dat Krelis wederopstaat uit zijn kist. Dan komt De Dood van Potlood, die in rijm spreekt. Hij komt Jan halen. Jan smeekt om nog één dag te mogen leven. De Dood stemt toe, en zegt:
Gij moet ter wereld dalen
en zó uw schuld betalen.
Draag ’s levens volsten last,
verlaat de poppenkast!
Beschouw die baajerd beneden.
Ik vraag met recht en reden:
is gindsche wereldkloot
geen poppenkast in ’t groot?
Gevolgd door de waarschuwing:
En dit: Gij zult niet drinken,
niet in een roes verzinken,
Blijf helder en blijf waaksch,
en waar ge loopt, loop haaksch!
Jan daalt ter wereld af. In de volgende tafereel moet Jan weerstand beiden tegen de zeven hoofdzonden. Met zijn tovertrompet laat hij soldaten dansen en ook het paard van de generaal, waarop hij in het gevang belandt.
De poppen besluiten hem te volgen in de wereld om hem te helpen. De Kroegbaas geeft hem geld als hij Katrijn mag hebben. Met het geld koopt hij Jan de Cipier om en gaat naar de Beurs om Rockefeller en Deterding een poot uit te draaien. De Dominee (‘Een mensch moet het overgeven.’) en de Diender (‘Schuieren moet je maar.’) moeten hem behoeden voor al te groote dwaasheden. In het Beurs-tafereel wordt driftig gehandeld door de Oliehoekman en de Philipshoekman en de Rubberhoekman en diverse Nebuchanten. Jan Klaassen verdient een paar miljoentjes en gaat naar het Lupanar (het oord der schande).
JAN KLAASSEN. Doe u te goed, edel gilde van pretmakers, fuifnummers, dieven, hannekemaaiers en lichtekooien. Straks zal de haan probeeren te kraaien, maar ik snijd hem persoonlijk zijn nek af en kraaien zal hij niet. We hebben het Gouden Kalf veroverd, laten we het vette slachten. (Hij neemt den kop van het Gouden Kalf af, grijpt de goudstukken er uit en smijt er mee in ’t rond. Allen grabbelen, geknield op den grond). Zet de bloemetjes buiten en vergeet niet aandachtig uw vrijsters te kussen, zij zijn de zonde waard. Schoon van gelaat, welgemaakt van leden en gastvrij van nature. (Overal omhelzingen, hoerageroep): Wij vieren dit feest ter eere van Venus. Zouden wij het zonder Bacchus doen? Zij hooren bij elkaar als de nek bij het hoofd. Wat mij betreft ik heb dorst. Brengt wijn!
In het tafereel Nijd en Gramschap onderhoudt Jan Klaassen zich op hamletiaanse wijze met een passerende troupe toneelspelers, die inderdaad Hamlet repeteren. Hij biedt zich eerst aan als tekstdichter en wil dan de rol van Hamlet overnemen omdat hij het veel beter kan. De Toneelspelers vertrekken. Jan Klaassen vindt een doodskop en mijmert: ‘Jan Klaassen zijn of niet Jan Klaassen zijn, ziedaar de vraag.’ De Dominee adviseert hem om geregelde arbeid te vinden, alleen zo zal hij zijn hartstochten kunnen bedwingen. ‘Het went wel.’ ‘Zoals een dief aan ’t hangen zeker?’
In de fabriek (het tafereel De Traagheid) loopt Jan uit de pas; hij is lui. Gans het raderwerk staat stil en de fabriek ontploft. Gewonde Jan vraagt om te sterven in de poppenkast. In de poppenkast wordt gezongen:
Is tie dood?
Sapperloot!
Nog een walsie,
nog een walsie.
Is tie dood?
Sapperloot!
Nog een walsie, één twee…
De Kroegbaas is niet blij. ‘Vervloekt. Daar is die slavooier tóch nog terug. En mijn goeie geld natuurlijk verbrast.’ Jan stuurt iedereen weg, inclusief Katrijn en kleine Jan, hun zoontje. Dan komt de Dood van Potlood om hem contractueel te halen. Jan lijkt toe te stemmen. De Dood komt met een Galg en dan volgt de klassieke poppenkastscène waarin De Dood moet voordoen hoe het hoofd door de strop wordt gestoken en Jan Klaassen hem fluks de kruk onder zijn benen vandaan schopt. Jan maakt een grafschrift:
Hier ligt de Dood, nu dubbel dood.
Jan Klaassen sloeg hem uit het lood
en op de gansche wereldkloot
was nooit de strop des Doods zoo groot.
Wie onverdrietig voort wil leven,
moet om den doojen dood niet beven.
Het is een fraai, geestig, soms wat al te netjes gesteld woordrijk stuk en genietbaar voor oud en jong. Toch ademt het meer de sfeer van doorwrochte maatschappijkritiek en satire dan dat het voor de lolles een belangeloze verbeelding is van ’s mensen innerlijkste behangtapijten. In Nederland blijft men toch liever beleren dan amuseren – en áls er al geamuseerd wordt, voor de allerkleinsten bijvoorbeeld, is het toch weer belerend, en niet amusant.
[wordt vervolgd]_____
[1] Leonard Roggeveen, Hoe Jan Klaassen den zieken koning beter maakte, 1927, bleef tot in de jaren zestig worden herdrukt.
[2] Johan Schaake, Jan Klaassen als kok, 1932.
[3] Jan Klaassen koopt een krokodil, in Jac. A. Hazelaar, Hoera! Jan Klaassen is weer aan de gang!, jaren ’30.
[4] Josephine Siebe, Harlekijntje op het Jan Klaasseneiland, een vrolijke geschiedenis, bewerkt door A. van Kempen en geïllustreerd door E.M. ten Harsmen van der Beek, bekend van Flipje van de Betuwe en van zijn dochter Fritzi, 1930, herdrukt in 1960 en 1981.
_____
Verwijzingen. De illustraties bij het Jan Klaassen-verhaal van Roggeveen en Hess zijn geplukt van het internet, lambiek.net, hier en het stripboekmuseum, hier. Jan Engelman, Om de dooje dood niet, of Jan Klaassen komt naar huis, Lustrumspel voor het Delftsch studentencorps, te spelen op 4, 5 en 6 juli 1938, op de Groote Markt te Delft, muziek van Henk Badings, regie van Paul Storm, decors van Lambert Simon, choreografie van Chaja Goldstein, Uitgeverij de Gemeenschap, Bilthoven, 1938. De illustraties zijn van Lambert Simon. Die in kleur zijn afkomstig van de site van het Artistiek Bureau, hier, de zwartwitte komen uit een reproductie van het gehele boek, ooit ergens (maar waar?) gevonden op het internet. Om de dooje dood verscheen deels ook in het tijdschrift De Gemeenschap, jaargang 14, 1938, op de dbnl, hier. Blog 304, De IJsco van Dworson en Hess-Binger is hier te bereiken, of via het doorlopend bijgewerkte cumulatieve register van blog 241, hier.
Dit stuk verscheen eerder op VandaagsVertaalProbleem
Laat een reactie achter