Een eindewintergedicht van Konstantin Paustovski, uit een bundel met achttien onuitgegeven gedichten uit de periode 1914-1920, De jonge kleinzooon met de grote dromen, verschenen bij niche-uitgeverij Benerus. De vertaling is van Arie van der Ent. Behalve de gedichten en de Russische originelen bevat het boek illustraties van Koenraad Tinel, en toelichtingen van de zoon van Paustovski en van de vertaler.
Van de goudgele Beer kan ik dromen,
van de Melkweg, zijn zilveren schicht;
van de ijzel door nevel gebroken,
met zijn glanzende, breekbare licht.
Alle sneeuw is vermoeid en verdonkerd,
op de beek klinkt geritsel, gespat.
Met de berken, naar ochtendlicht lonkend,
van de lentegloed drinkend als wat.
Ik dwaal door de dorpen en velden,
en geniet van een vrome kapel.
In het bos, waar de sneeuw ook gaat smelten
staan haar klokjes zo geurig en wel.
En ik hou van de akkers die rillen,
van het vage van ’t noordse verschiet,
waar de wind smoest met spiernaakte wilgen,
daarmee zorgt voor een heilig verdriet.
Konstantin Paustovski (1892-1968)
uit: De jonge kleinzoon met de grote dromen (2023)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter