Voor wie niet vertrouwd is met het onderwerp: het gaat hier om de Middelnederlandse bewerking van Jacob van M(a)erlant van de Historia scholastica (ca. 1170-1172), een in het Latijn geschreven, van exegetisch commentaar voorziene, bijbelse geschiedenis voor studenten theologie, geschreven door Pierre le Mangeur, bij ons beter bekend als Petrus Comestor. Op verzoek van zijn anonieme opdrachtgever [1] voegde Jacob hier een vertaling/bewerking aan toe van een laat-antieke Latijnse vertaling van de oorspronkelijk Griekse De bello judaico (ca. 75) van Flavius Josephus (ca. 37-ca. 100). Dit dubbelboek bleef geheel (Oude Testament + Nieuwe Testament + Wrake van Jherusalem) of in onderdelen bewaard in 15 nagenoeg complete handschriften en circa 50 fragmenten. Sommige van die handschriften bevatten enkel tekst, andere bevatten ook miniaturen (geschilderde afbeeldingen).
Dit boek gaat over het oudste bewaard gebleven, nog 13de eeuwse handschrift, Brussel KBR 15001, dat rijk geïllustreerd is en dat vele jaren lang in de kluis lag omdat het bladgoud losliet, maar dat na een geslaagde restauratie weer ‘gedeeld’ kan worden. Om deze wedergeboorte te vieren werd te Brussel een tentoonstelling georganiseerd en verscheen dit luxe XXL boek.
Het leeuwendeel van De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant, de bladzijden 74-275, wordt ingenomen door ‘Miniaturen, teksten en vertalingen uit de Rijmbijbel’, waarvoor tekenden Martine Meuwese, Frank Willaert en Bram Caers. Het bevat royale kleurenfoto’s van alle 159 miniaturen in dit handschrift, vergezeld van een kritische editie van de tekst die in die miniaturen afgebeeld wordt, alsook de vertaling daarvan in hedendaags Nederlands. [2]
Jacob begrijpend lezen is verre van gemakkelijk, en al helemaal niet in de diplomatische editie van Maurits Gysseling (1983). [3] Handschrift KBR 15001 bevat nogal wat obscure lezingen. Ik weet dat Maurits Gysseling (1919-1997) van mening was dat dit boek geschreven werd in een Brugse instelling omstreeks 1285, [4] maar ik weet ook dat Jan Deschamps (1917-2004) daar anders over dacht. Samen met enkele deskundige collega’s heb ik naar de volgens Gysseling verwantschapsonthullende “versierde letterschachten” (p. XIII) gekeken, maar niemand zag wat Gysseling zag. Op basis van eigen onderzoek naar Die wrake van Jherusalem heb ik de indruk gekregen dat Jacobs archaïsch gespelde, pokhouten Vlaams de kopiisten van KBR 15001 regelmatig voor raadsels stelde. Zij maakten fouten die je mijns inziens niet zou verwachten van contemporaine Brugse kopiisten die een Vlaamse, en volgens sommigen Brugse, tekst kopieerden. [5] En die kopiisten waren écht geen domme jongens. Eén van hen schrijft het Vlaamse ‘hic’ (ik) afgekort als het Latijnse ‘hic’ (‘hier’). Kan mij geen ander Middelnederlands handschrift herinneren, waarin dit gebeurt. Opvallend is dat er zeldzaam weinig fouten gemaakt werden in de eigennamen en getallen, zoals Karina van Dalen-Oskam [Studies over Jacob van Maerlants Rijmbijbel, p. 59-60] ook al opmerkte. [6] Kan u op basis van dertig jaar werken aan het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten verzekeren dat eigennamen die niet door een kopiist gekend/herkend werden, schrikbarend snel het slachtoffer van corruptie werden. Van nonchalance, onwetendheid of slordigheid kan dus moeilijk sprake zijn.
In de afzonderlijke bijdrage van Martine Meuwese, ‘De illustratie van de Rijmbijbel’ kunt u lezen dat de miniaturen heel lastig te lokaliseren zijn. Maar, zegt zij: “Zolang er geen nieuwe gegevens of parallellen opduiken, neig ik ertoe om de vervaardiging van de illustraties in de Rijmbijbel ook ergens ‘tussen Gent en Brussel’ te situeren.” (p. 47). Kon men een handschrift dat in Brugge geschreven werd, niet in Brugge van miniaturen voorzien? Mijns inziens was (en is) de wens om dit handschrift in Jacobs veronderstelde nabijheid geschreven en geschilderd te laten worden – het gerucht gaat immers dat hij destijds in Damme verbleef, welk gerucht ik (in navolging van Amand Berteloot, ‘Was Jacob van Maerlant schepenklerk te Damme?’) voor een gerucht houd – sterker dan de argumenten om aan een locatie elders te (willen/kunnen/durven) denken.
Aan dit mega hoofdstuk van 201 bladzijden gaan een voorwoord van Sara Lammens, algemeen directeur KBR, en korte, inleidende hoofdstukken vooraf van:
– Sofie Moors, ‘Jacob van Maerlant. Leven en werk van de auteur van de Rijmbijbel’, p. 6-12
– Matanja Hutter, ‘Inventaris van de Rijmbijbel-handschriften’, p. 13-16.
– Lieve Watteeuw & Tatiana Gersten, ‘De Rijmbijbel: boekarcheologische en laboratorium onderzoek’, p. 17-27.
– Jos Biemans, ‘De lombarden en hun decoratie in de Rijmbijbel’, p. 28-40.
– Martine Meuwese, ‘De illustratie van de Rijmbijbel’, p. 41-47.
– Jan Pauwels, ‘Een voornaam gezelschap: de tien bekende bezitters van de Rijmbijbel’, p. 48-57.
– Bram Caers, ‘De schaduw van de ster: de nawerking van Maerlant en zijn Rijmbijbel’, p. 58-66.
– Jozef Janssens, ‘Een uitzonderlijk clericus’, p. 59-73.
Helemaal achterin (p. 276-279) vindt u een ‘Bibliografie’, waarin u de door de auteurs gebruikte literatuur vindt, alsook een ‘Verantwoording’ (p. 280), met daarin het antwoord op uw/de vraag: Is dit handschrift KBR 15001 écht wel het oudste geïllustreerde handschrift in het Nederlands? Welnu, in deze Verantwoording wordt uitgelegd dat met “het oudste geïllustreerde handschrift in het Nederlands” bedoeld wordt: het oudste, doorlopend geïllustreerde handschrift in het Nederlands.
Het eerste hoofdstuk is een compacte samenvatting van de huidige beeldvorming rond Jacob als succesauteur, die van de ene aristocratische maecenas naar de andere hopte. Ik heb zo mijn twijfels. Niet aan het genie Jacob van M(a)erlant, maar wel aan die aristocratische opdrachtgevers die om zijn pen vochten, en of Jacob zich wel voldoende gewaardeerd voelde. Wie de proloog van de vierde partie van de Spiegel historiael [7] leest in combinatie met boek I, hoofdstuk XXIX: ‘Tscelden jegen die borderers’, kijkt daar in de ziel van een auteur die zich zeer miskend en ondergewaardeerd voelde, en die met lede ogen aanzag hoe ‘menestrelen’ met hun leugenverhalen wél een luisterend oor aan de hoven van de hoge heren kregen.
Het tweede hoofdstukje over de bewaard gebleven Scolastica (Rijmbijbel)-handschriften doet verlangen naar een multidisciplinaire monografie, waarin de handschriftelijke overlevering in woord en beeld beschreven wordt.
Het derde hoofdstuk gaat over de restauratie. Fascinerend.
Het vierde hoofdstuk over de lombarden in het handschrift KBR 15001 gaat vooral over het decoratieve aspect ervan. [8]
Het vijfde hoofdstuk van Martine Meuwese is zeer verhelderend in die zin dat zij uitlegt dat de handschriften van de Historia scholastica die ten tijde van Jacob in omloop waren, tekstboeken waren zonder afbeeldingen, met hooguit een gehistorieerde initiaal. De illuminatoren van KBR 15001 moesten hun voorbeelden dus ergens anders vandaan halen.
Het zesde hoofdstuk van Jan Pauwels gaat over de bezitters van het boek en het ontstaan van de KBR. Kennis van bibliotheekgeschiedenis kan onverwacht zeer te pas komen.
In het zevende hoofdstuk van Bram Caers mis ik Die destructie van Jherusalem, Gheraert Leeu, Gouda 1482, de oudste volkstalige Josephus vertaling. [9] Naar mijn mening is deze druk niets anders dan een in 1361 ontrijmde versie van Jacobs Die wrake van Jherusalem. [10]
Naar aanleiding van het achtste hoofdstuk van Jef Janssens wil ik iets kwijt over de daar ter sprake gebrachte emendatie van Johannes Franck in boek I van Alexanders geesten:
Maerlant seide dat hi noit en vant
Also groet lant, alse Bruxambocht
waar het handschrift München BSB Cgm 41, fol. 9 recto b leest:
Maer seide dat hi noit en vant
Also groet lant alse brurambacht
Deze emendatie stamt uit de tijd dat men (nog) in de waan verkeerde dat ‘(van) Maerlant’ een familienaam was, maar het is een toenaam die Jacob pas later ging gebruiken toen hij zijn aanstelling kreeg in het Oostvoornse havenplaatsje Marlant/Merlant [zie REMLT s.v. Merlant].
Als Jacob over zichzelf spreekt in Alexanders geesten dan noemt hij zich Jacob, zonder toenaam:
Jacob hevet een deel bescreven
In dietsch dijn orloge ende dijn doen. (VII, 694-695)Sien si daer in iet bescreuen wesen
Daer iet an te b[e]terne es
Iacob bidt hem allen des
Dat sijt beteren hets wale gedaen (X, 1524-1527)
Toch zult u in Narrative Sources Bruxambacht als mogelijke geboorteplaats van Jacob terugvinden. Er wordt in ons vak (te) veel nagepraat. Maar vraag mij niet wie die “Maer” geweest kan zijn, die zo verzot was op het Brugse [?] ambacht. Ook dát wijst weg van Jacob, want Jacob groeide, gelet op zijn taal, op in de Westhoek. Voor de onderbouwing van deze lokalisering leze men: Amand Berteloot en Evert van den Berg, ‘Waar kwam Jacob van Maerlant vandaan?’ (1993) [11]
En dan nu naar het handschrift, naar de openingsminiatuur:
KBR, hs. 15001, fol. 1 recto
Vader soene helech gheest
En die Vader, Zoon en Heilige Geest worden ook afgebeeld in de gehistorieerde initiaal van het Berlijnse handschrift SBPK, germ. fol. 622, helaas (nog) niet gedigitaliseerd: [12]
Berlijn SBPK, germ. fol. 622, fol. 1ra
Hier ziet u de Heilige Drie-eenheid: 1) Rechts de Vader met in zijn linkerhand de door hem geschapen wereldbol. 2) Links de Zoon, herkenbaar aan het spijkergat in zijn rechtervoet en het kruis in zijn aureool, en boven in beeld tussen beiden in de Heilige Geest in de gedaante van een duif.
Mijns inziens is de miniatuur in KBR 15001 een variatie op dit thema. Wij zien drie personen, maar géén Drie-eenheid, zoals het titelopschrift in het Rijmbijbel-boek, p. 76 zegt: “Jacob van Maerlant bidt tot de Drie-eenheid en Maria”. Wat wij in deze miniatuur zien, is de kroning van Maria tot koningin des Hemels. Deze feestelijke gebeurtenis gaat terug op een verloren gegane Maria-biografie, die werd toegeschreven aan haar volle neef en pleegzoon Johannes de Evangelist. Dit boek heeft helaas de Contra-reformatie niet overleefd, maar moet gedurende de late Middeleeuwen goed genoeg bekend geweest zijn, al was het maar omdat het gebruikt werd door de auteur van de reeks toneelstukken die wij kennen als de Zeven bliscappen van Maria. Deze Maria-biografie was een van de vele bronnen van Jacopo da Varazze, beter bekend onder zijn onjuiste/verouderde naam Jacobus de Voragine, en hij citeerde er vermoedelijk woordelijk uit: Legenda aurea, ed. Maggioni [CXV. De assumptione beate virginis Marie] / Gulden legende, ed. Berteloot, Claassens, Kuiper: Vander opvaert onser Vrouwen [113]:
Quales autem exequie ibidem celebrate sint ex predicto libello qui Iohanni ascribitur edocetur. Nam prior ipse Ihesus inchoauit et dixit: «Veni, electa mea, et ponam in te thronum meum, quia concupiui speciem tam».
Hoedane uutvaert daer onser Vrouwen ghedaen wert vander hemelscher gheselscap, dit vindtmen inden voerseiden boecke dat sinte Jan maecte. Want Jhesus begonste irst ende seide: «Comt, mine uutvercoorne, ende ic sal di setten in minen troon, want ic hebbe dine ghedaente begheert.»
Deze troning, later opgehoogd tot een kroning, wordt bezongen in de Maria-antifoon Regina caeli, die deel uitmaakt van de Paas-liturgie, waarvan de herkomst volgens de Franse Wikipedia Franciscaans is:
Regina caeli, laetare, alleluia;
Quia quem meruisti portare, alleluia,
Resurrexit, sicut dixit, alleluia:
Ora pro nobis Deum, alleluia.Koningin des hemels, verheug u, alleluja,
omdat diegene die u verdiende te dragen, alleluja,
opgestaan is, zoals hij zei, alleluja.
Bidt God voor ons, alleluja! (mijn vertaling)
Dat Jacob vertrouwd was met Maria als ‘regina caeli’ laat hij zeer terloops in rijmpositie weten, als hij het over koning David en Abisach heeft:
Dese maghet al sonder saghe.
Bediet marien onser vrouwen.
Die met sonderlingher trouwen.
Gode diende ende noch dient.
Talre stont vor hare vrient.
So es moeder maghet coninghinne.KBR 15001, fol. 66vb-67ra / ed. M. Gysseling, r. 10858-10863.
Maar dat is dan ook écht de enige keer in Jacobs Scolastica (Rijmbijbel)/Wrake van Jherusalem, samen 34859 versregels, dat Maria koningin genoemd wordt. En dat is volstrekt begrijpelijk, want in Pierre le Mangeurs Historia scholastica wordt hierover met geen woord gerept.
Om een lang verhaal kort te maken, ik vind deze miniatuur meer bij het handschrift dan bij de tekst horen, en daarom aarzel ik in de biddende ‘monnik’ [?] de auteur Jacob te herkennen. Dat lijkt mij ‘epische concentratie’. Kan dat de opdrachtgever, besteller, eerste bezitter van dit handschrift niet zijn? Ik mis attributen als een boek en een baret die bij een geleerde auteur horen, zoals afgebeeld in het Haagse handschrift:
Den Haag, Huis van het Boek, 10 B 21, fol. 153ra
Martine Meuwese liet mij zien dat de biddende man in KBR 15001 niet zo maar iemand is, want er zitten knoopjes aan de mouwen van zijn onderkleed. Voor haar een argument om juist wél aan een geleerde auteur te denken.
Met alle begrip voor alle aandacht voor het uiterlijk van deze uitzonderlijke codex, in dit prachtige boek mis ik twee hoofdstukken. Eén hoofdstuk waarin uitgelegd wordt wie Pierre le Mangeur was, waarom en voor wie hij zijn Historia scholastica schreef, en hoe Jacobs vertaling/bewerking zich tot de brontekst verhoudt. Wat nam Jacob over, wat liet hij weg, en wat voegde hij toe? [13] Idem ditto een hoofdstuk over Flavius Josephus en diens De bello judaico. Ik weet uit eigen ervaring dat de middeleeuwse Josephus een nauwelijks ontgonnen gebied is, maar de lezers van dit prachtige Rijmbijbel-boek doen er goed aan zich te realiseren dat de manier waarop Jacob te werk ging, op zijn zachtst gezegd vooringenomen was. Josephus schreef een apologie over de Joodse opstand die omstreeks 66 begon en in 70 eindigde met de inname van Jeruzalem, het uitmoorden van het overgrote deel van de stadsbevolking en de verwoesting van de Tempel. Josephus legde de schuld daarvoor niet bij de Romeinse legeraanvoerder Titus, maar bij de elkaar naar het leven staande Joodse facties. Jacob, zelf een enthousiast Jodenhater, maakte daar, ondanks zijn belofte dat hij Josephus zo getrouw mogelijk na zou volgen, een boontje-komt-om-zijn-loontje verhaal van door de val van Jeruzalem te interpreteren en te presenteren als de wraak van God op het Joodse volk als straf voor de kruisdood van Jezus, de zoon van God. [14] Voor wie De bello judaico (nog) niet gelezen heeft, daarin wordt met geen woord gerept over Jezus, wel over een ‘messias’ die ‘de Egyptenaar’ genoemd werd, die Jeruzalem wil binnentrekken op een religieuze feestdag en zich zo van de stad meester maken, wat doet denken aan Jezus’ intocht in Jeruzalem. [15] Zijn plan mislukt. De Egyptenaar en zijn volgelingen worden afgeslacht:
But there was an Egyptian false prophet that did the Jews more mischief than the former; for he was a cheat, and pretended to be a prophet also, and got together thirty thousand men that were deluded by him; these he led round about from the wilderness to the mount which was called the Mount of Olives, and was ready to break into Jerusalem by force from that place; and if he could but once conquer the Roman garrison and the people, he intended to domineer over them by the assistance of those guards of his that were to break into the city with him. But Felix prevented his attempt, and met him with his Roman soldiers, while all the people assisted him in his attack upon them, insomuch that when it came to a battle, the Egyptian ran away, with a few others, while the greatest part of those that were with him were either destroyed or taken alive; but the rest of the multitude were dispersed every one to their own homes, and there concealed themselves.
The wars of the Jews or history of the destruction of Jerusalem by Flavius Josephus, translated by William Whiston.
Het zogenaamde ‘Testimonium Flavianum’ is net zo authentiek als de lijkwade van Turijn.
In ‘Maerlants Rijmbijbel of Scolastica. Een inleiding’, het eerste hoofdstuk van het boekje Scolastica willic ontbinden schreef Jaap van Moolenbroek op p. 8:
De ingeburgerde naam Rijmbijbel is anachronistisch en bovendien misleidend, ook voor het hoofdgedeelte van de tekst. Onder een rijmbijbel pleegt men een middeleeuwse berijmde vertaling van de Latijnse bijbeltekst te verstaan. Maerlant echter bewerkte niet de bijbel maar Comestors Historia scholastica, een bijbels-theologisch handboek. De benaming historiebijbel zou meer toepasselijk zijn op het hoofdgedeelte van Maerlants geschrift, ware het niet dat historiebijbels – die vrijwel steeds teruggaan op de Historia scholastica – in proza waren vervat. Men kan Maerlants Comestor-bewerking het beste aanduiden met de naam die hij zelf daaraan gaf, Scolastica.
Petra Berendrecht heeft dit bezwaar herhaald, [16] en ik op mijn beurt herhaal het nog eens. Als Jacob zelf in de Eerste Partie van zijn Spiegel historiael naar zijn chef d’oeuvre verwijst dan noemt hij dat “Scolastica”. Kijk ook eens in het Corpus Middelnederlands. En ga mij nou niet vertellen: “Ja, maar dat is traditie!” Dat was Zwarte Piet ook. Dit boek zet in zijn titel een stap terug door voor de traditionele, maar onjuiste benaming te kiezen.
Noten:
[1] In de beginregels van Die wrake van Jherusalem noemt Jacob hem “mijn goede vrient” (ed. Gysseling, r. 27082). Dat die goede vriend anoniem wenst te blijven is voor mij een indicatie dat het hier om een gefortuneerde leek gaat, geen aristocraat, eerder een rijke koopman, die met deze vertaalopdracht, indachtig de uitspraak dat een kameel gemakkelijker door het oog van de naald (een kleine poort in de muur rond Jeruzalem) gaat dan een rijk man door de poort van de Hemel (Marcus 10, 17-27) zijn zieleheil veilig stelde.
[2] Hetzelfde concept dat eerder toegepast werd in: Maerlants Rijmbijbel in Museum Meermanno. De kracht van woorden, de pracht van beelden, naar welk boek overigens in dit nieuwe Rijmbijbel-boek niet verwezen wordt. Dit ‘Haagse’ boek kunt u via deze link in pdf lezen en downloaden. Wilt u het hele handschrift Huis van het Boek, 10 B 21 doorbladeren, raadpleeg dan de Lijst van gedigitaliseerde Middelnederlandse handschriften en drukken in binnen- en buitenlandse bibliotheken. Daar vindt u dit en andere gedigitaliseerde Scolastica (Rijmbijbel)-handschriften, en kunt u zich ook een mening vormen over het oordeel van Karel van Hulthem (1764-1832), geciteerd op p. 54 in de bijdrage van Jan Pauwels, dat dit Haagse handschrift “minder oud en minder mooi” is. Minder oud, akkoord. Maar minder mooi?
Heb een steekproef vertalingen van Die wrake van Jherusalem woord voor woord met het origineel vergeleken. Soms zou ik het (iets) anders vertaald hebben, maar ik ben niets tegengekomen dat in mijn ogen ‘fout’ was.
[3] Via Google books is de 3-delige kritische editie-David (1858-1859) raadpleegbaar, maar de typografie zal menigeen afschrikken: deel 1, deel 2, deel 3.
[4] Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), reeks II, deel 3, p. XIII.
[5] Vermoed ook dat de ‘onverstaanbaarheid’ van dit Brusselse handschrift de (voornaamste) reden geweest is dat Jan Baptist David (1801-1866) zijn editie baseerde op het iets jongere Berlijnse handschrift, dat veel begrijpelijker is en prettiger leest. Maar toen ik nog aan het (Constantijn) Huygens Instituut KNAW verbonden was, heb ik stamboomonderzoek gedaan naar Scolastica (Rijmbijbel)-handschriften op basis van type-2 varianten – zie voor deze methode de online versie van de dissertatie van Ben Salemans – en dat leverde op dat KBR 15001 weliswaar veelvuldig afwijkt van de overige bewaard gebleven oude handschriften, maar verrassend vaak gedekt wordt door het jonge, papieren handschrift Leiden BPL 14 C (ca. 1460-1470), waardoor type-2 onderzoek mogelijk is, en bij vergelijking met de brontekst(en) doorgaans de betere lezing bevat. Een dringend gewenste nieuwe editie, bij voorkeur synoptisch met de bronteksten, van zowel Jacobs Scolastica (Rijmbijbel) als Die wrake van Jherusalem zou daarom m.i. op dit Brusselse handschrift KBR 15001 gebaseerd moeten worden.
[6] Karina van Dalen-Oskam, Studies over Jacob van Maerlants Rijmbijbel. Hilversum 1997, p. 59-60.
[7] Mijns inziens Jacobs laatste werk. Ik kan mij niet voorstellen dat Jacob de auteur was van Vanden lande van overzee, een strofisch gedicht à la La Complainte d’Outre-Mer en La Nouvele Complainte d’Outre-Mer, niet zozeer omdat het een ‘cover’ is van Franse gedichten van Rutebeuf, maar vooral omdat Jacob orthodox en ‘autistisch’ genoeg was om zeker te weten dat Jezus, hangend aan het kruis, niet door zijn hart gestoken werd, maar in zijn rechter zijde. Zo’n apocriefe voorstelling van zaken is niet des Jacobs. Denk aan zijn gemopper op de niet-canonieke elementen in zijn brontekst ‘Joseph (d’Arimathie)’, het eerste hoofdstuk van Robert de Borons Le roman du Graal (in proza), dat hij vertaalde/bewerkte als Historie van den grale. Ter zijde: citeren uit de Historie vanden Grale doet men het best uit de diplomatische editie van Timothy Sodmann, Köln usw. 1980, en niet direct of indirect uit de editie-Van Vloten, Leiden 1882, die interessant is voor de vakgeschiedenis, maar onbruikbaar voor actuele filologie. Ook stel ik mij Jacobs aanstelling als “coster van merlant” (ed.-Sodmann, r. 37) wezenlijk anders voor dan “bediende van de priester” (Rijmbijbel boek, p. 7).
[8] Lombarden zijn, vooral in combinatie met woorden als: ‘Alse’, ‘Doe’ en ‘Nu’, de tekst structurerende gerubriceerde letters, doorgaans twee regels hoog. Als een tekst in meer dan één handschrift bewaard is gebleven dan komen de structurerende lombarden doorgaans met elkaar overeen. Rhetorische lombarden, die het gesproken woord accentueren, en decoratieve lombarden, die hun lombarde-zijn volledig danken aan de esthetische behoefte aan een sierletter, zijn veeleer incidenteel van karakter. Structurerende lombarden zijn vaak heel behulpzaam in het vaststellen van onderlinge relaties tussen bron en vertaling en tussen de verschillende redacties. Sommige miniaturen in dit handschrift KBR 15001 hebben een lombarde-functie.
[9] Flavius Josephus, De Joodse Oorlog & Uit mijn leven. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes. Baarn 1992, Inleiding, III Vertalingen, p. 17.
[10] Willem Kuiper, ‘Die Destructie van Jherusalem in handschrift en druk’, in: Voortgang 25 (2007), p. 67-88, m.n. p. 83-84.
[11] Dit artikel wordt niet vermeld in Narrative sources, evenmin als het mijne overigens. Gelet op Jacobs grote belezenheid van met name Latijnse teksten kan het m.i. moeilijk anders dan dat hij als hoogbegaafd jongetje onderwijs genoot bij de Cisterciënzers van het klooster Ten Duinen, waar hij de gebruikelijke, zeer vrouwonvriendelijke schoolboeken las, waarmee geestelijken in de dop gewaarschuwd en bang gemaakt werden voor de dochters van Eva, wat resulteerde in een hoer-of-madonna-visie, maar in geval van Jacob met een opvallende uitzondering voor amazones, voor wie hij een zekere fascinatie leek te hebben. Hilarisch is zijn beschrijving (Alexanders geesten, boek VIII, r. 63 e.v.) van de ontmoeting van Alexander de Grote en de amazone koningin Talrestis.
[12] Een duidelijker afbeelding van deze gehistorieerde initiaal vindt u op p. 83 van het inspirerende boekje: Jaap van Moolenbroek en Maaike Mulder (red.), Scolasica willic ontbinden. Over de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Hilversum 1991.
[13] Zoals Petra Berendrecht deed in: ‘Maerlants ‘Scolastica’ (c.q. ‘Rijmbijbel’) in relatie tot zijn directe bron’, in: TNTL 108 (1992), p. 2-25 en later in Proeven van bekwaamheid. Jacob van Maerlant en de omgang met zijn Latijnse bronnen. Amsterdam 1996, met name in de hoofdstukken III en IV.
[14] Volgens de aanhangers van de wrake-theorie voorspelde Jezus de verwoesting van de tempel (en Jeruzalem) in het evangelie van Marcus, hoofdstuk 13. Volgens sommige moderne onderzoekers de voorspelling van een gebeurtenis die al had plaatsgevonden, een bekende literaire techniek.
[15] De intocht in Jeruzalem: Matthaeus 21, Marcus 11, Lucas 19, 28 en Johannes 12, 12.
[16] Petra Berendrecht in: ‘Maerlants ‘Scolastica’ (c.q. ‘Rijmbijbel’) in relatie tot zijn directe bron’, p. 2: “Hoewel Jacob van Maerlant zijn vertaling van de Historia Scholastica van Petrus Comestor naar analogie met zijn bron de naam Scolastica meegaf, is dit werk sinds jaar en dag bekend als de Rijmbijbel. Of we met deze loop van de (vak)geschiedenis zo gelukkig moeten zijn, is echter de vraag. Het grote bezwaar tegen de aanduiding Rijmbijbel is de geïmpliceerde maar misleidende suggestie dat we met een berijming van de bijbel te maken zouden hebben, terwijl het in werkelijkheid gaat om een bewerking van de Historia Scholastica. Een essentieel verschil, daar Comestor zich beperkt tot de (letterlijke uitleg van de) historische boeken van het Oude Testament, de apocriefen en de evangeliën. De implicatie die van het tweede lid van het woord rijm-bijbel uitgaat heeft in het verleden zozeer een stempel gedrukt op het onderzoek, dat de aandacht helemaal werd weggetrokken van de tekst zelf.”
Laat een reactie achter