Vlees-lust
Wie voor het vlees zorgvuldig wroet
Die laat de ziel in arremoed
Men poogt ’t lompe vlees gedurig op te pronken,
En d’eedle ziel, o ramp! blijft ondertussen naakt.
De dolende ezel is in ijd’le eer smoor-dronken:
De prijselijke deugd wordt van ’t beest gelaakt.
Hier zit ’t prachtig dier, en vult, met lekk’re beten,
En kostelijke drank, zijn onverzaadb’re zak,
Maar d’arme ziel, helaas! wordt van ’t vlees vergeten,
En vindt noch spijs, noch drank, noch zetel onder ’t dak.
Wanneer het dartel vlees, met duizend kromme sprongen,
Zijn blinde lusten boet, en ’t lichaam spelen draagt,
Dan wordt de lieve ziel de keel schier toe gewrongen,
En, op ’t allerfelst van haar beulin geplaagd.
Het vlees roept, voelt ’t maar een van de minste rampen,
Om dokter en barbier, om dranken, smeer en smout,
Maar niemand, schoon de ziel schijnt met de dood te kampen,
Zoekt, in zijn apotheek, haar levensonderhoud.
Jan Zoet (1609-1674)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
Laat een reactie achter