Ik loop met jou in Berkeley over straat.
Kijk nou hoe rustig deze zin hier staat
na zoveel jaar. Maar je wordt kwaad
en komt pas uren later tot bedaren.
Je rookte een sigaret, dat had het ’m
gedaan, was tegen het totaalverbod.
Een cowboy sprak je daarop aan, vrij bot,
maar ja, een Hollands dichter kauwt geen gum.
Het was meteen al duidelijk in het huis
en bij het zwembad van professor S:
roken gold als zondigheid voor God.
Je vond het in de States daarom niet pluis
en schoot haast post traumatisch in de stress:
‘Zeg lig ik hier verdomme onder schot?’
Nu het Kouwenaarjaar, waarin twee biografieën zijn verschenen van de honderd jaar geleden geboren dichter en een herdruk van zijn novelle Val, bom, ten einde loopt, haal ik hier nog een paar herinneringen op, in versvorm. Luchtig de ene, serieuzer de andere.
In 1995 had ik het genoegen deel te nemen aan The Berkeley Conference on Dutch Literature. Het thema van deze door Queen Beatrix-professor Johan Snapper aan de University of California in Berkeley georganiseerde conferentie was dat jaar ‘Dutch Poetry in Modern Times’. In combinatie met mijn voordracht ‘Poëzie als perfecte misdaad, toegelicht aan de hand van de zaak Kouwenaar’ trad uiteraard ook de besproken dichter zelf voor het voetlicht.
Ik kende hem intussen al zo’n twintig jaar, inclusief humeurigheden en geestige geknor, en zo manifesteerde hij zich ook tijdens die dagen in Californië, waar de tabaksontmoediging in die dagen al veel verder was voortgeschreden dan in Nederland.
Gerrit was op een avondje bij Johan Snapper thuis al eens door de gastheer op zijn vingers getikt wegens zijn royale en onbekommerde rookuitstoot in huiselijke kring. Dat optreden van de professor had hem niet vriendelijk gestemd. Alsof hij de burgerlijkheid ervan daarmee kon verklaren wees hij mij, ondershands, op het in de huiskamer van de Snappers opgestelde harmonium met op de lessenaar de Zangbundel van de Nederlandse evangelist Johannes de Heer.
Ach, het kostte de zwaar rookverslaafde schrijver van Uren en sigaretten (1946) wat moeite in die omgeving de heer te blijven die hij als gast moest zijn, maar zijn licht grommende knorrigheid bleef binnen de perken.
Ze moesten het in dat rare Amerika overigens niet té gek gaan maken.
Toen we een dag later door de straten van Berkeley liepen en Gerrit op een hoek bleef staan om een nieuwe sigaret op te steken, werd hij daarover aangesproken door een passant: ‘Put it out!’
Dat was nu wel the bloody limit! Het zou je in dit achterlijke land straks nog gaan gebeuren dat iemand je de sigaret uit de mond schoot.
Die gedachte was begrijpelijk voor wie veel westerns had gezien. Zelf heb ik bij deze herinnering altijd meteen aan de stripheld Lucky Luke gedacht. De vrijgevestigde poor lonesome cowboy met zijn eeuwige sigaret. En nu, zoveel jaren later pas, aan diens al in 1983 door zijn schepper gecorrigeerde ‘correcte’ versie. De man die van de vertrouwde peuk tussen zijn lippen is overgestapt op een strootje.
Dit stukje maakt deel uit van de reeks Bijsluiters van Wiel Kusters
Laat een reactie achter