Debuut van Maurice D’Haese heruitgegeven
Deze zomer heeft de Vlaamse uitgeverij Houtekiet ongevraagd een stille wens van mij in vervulling doen gaan: ze besloot tot heruitgave van de onbekende prachtroman De Heilige Gramschap van Maurice D’Haese, een boek dat veel meer aandacht verdient dan het tot dusver kreeg. Het was D’Haeses debuut dat in 1952 verscheen, maar ondanks lovende recensies en een belangrijke prijs zelfs niet aan een tweede druk toekwam. Tot nu dus, meer dan zeventig jaar later. In het nawoord is te lezen:
In de literatuurgeschiedenissen heeft Maurice D’Haese (1919-1981) nooit de erkenning gekregen die hij had moeten hebben, namelijk als auteur van een van de meest onontkoombare klassiekers over de Tweede Wereldoorlog. Ten onrechte, want iedereen die De Heilige Gramschap gelezen heeft, zal moeten erkennen dat het hier om een roman gaat die moeiteloos bij het werk aansluit van wél erkende auteurs uit die tijd als Anna Blaman, W.F.Hermans en Gerard Reve.
Tsjonge, ‘een van de meest onontkoombare klassiekers over de Tweede Wereldoorlog’ nog wel, toe maar! Toch heeft de auteur van het nawoord helemaal gelijk – en ik kan het weten, want ik heb dat nawoord zelf geschreven. Dat maakt mij, op het oog, allicht misschien licht partijdig. Maar als ik iedereen bij dezen oproep om acuut De Heilige Gramschap te kopen – wat iedereen overigens moet doen – is dat louter voor de goede zaak en verdien ik er bovendien geen eurocent aan.
De Heilige Gramschap vertelt het verhaal van Peter, een nog thuiswonende jonge lasser die lid is van een groepje Vlaamse verzetsmensen in de Tweede Wereldoorlog. Hij en zijn kameraden wachten wapendroppings af, vechten voor het behoud van een brug tot bevriende legers arriveren, en trekken met hen verder door Nederland naar, uiteindelijk, Duitsland (al worden beide landen niet met name genoemd). In De Heilige Gramschap volgt de lezer al deze gebeurtenissen door Peters ogen. En veel meer dan wat ik zojuist samenvatte, gebeurt er welbeschouwd niet in het boek. De oorlog vormt het decor, maarhet is geen traditionele verzetsroman met een duidelijke rolverdeling voor vriend en vijand, voor goed of kwaad. Niet-partijkiezen staat centraal, waarbij de nadruk ligt op de gemeenschappelijke negativiteit van zowel Duitsers als partizanen, met overwegingen over de totale zinloosheid van vechten en moorden. En in D’Haeses visie is niet alleen oorlogvoeren zinloos, maar valt aan het héle leven existentieel te twijfelen. Het boek heeft een sobere, haast monotone stijl die het idee van die alomtegenwoordige uitzichtloosheid perfect ondersteunt.
Het verhaal eindigt na afloop van de oorlog, op dezelfde locatie waar het begon, en met een vrijwel identieke scène. De oorlog lijkt niets te hebben veranderd of betekend. In de slotzinnen wordt ook de titel verklaard.
Overal rondom hem voelde hij de oneindige eenzaamheid van alle dingen, van de bomen, van de diertjes, die ritselend en schuw en moedig over de kiezelweg liepen, van het gras naast de weg, van de steentjes en de glasscherven in de aarde en van de mensen. Allen waren ze altijd zo alleen en nutteloos. Soms dachten ze nog dat het niet waar was en ze begonnen zich af te sloven, ze sleepten er de hele oude rommel van het volk en het ras en het bloed en het recht bij en de plicht en ze begonnen te wauwelen en te schelden en te huilen. En ze verklaarden dat de gramschap heilig is. De heilige gramschap. Iemand had dat woord uitgedacht, de heilige gramschap. Het was krankzinnig.
Hij luisterde. Nergens was er nog geluid. In huis zag hij het grijze hoofd van moeder onder de lamp dat heel langzaam dieper en dieper op haar kleed zonk. Hij wachtte en luisterde. Er was niets. De aarde begon zacht te ademen. Ze ademde zacht en eenzaam en gelaten. Dan tekende hij haar naam op de grond, die nu heel donker geworden was. Hij tekende de naam van het meisje en wachtte. Hij keek op en zag moeder licht schrikkend het hoofd opheffen. Ze stond op, kwam naar de deur, maakte ze open en keek even naar de weg. Dan keek ze naar Peter en zei: “Wil je nu komen eten, Peter?” Hij antwoordde heel zacht: “Ja, moeder.” Hij stond op en liep langzaam naar de achterdeur, waardoor het gele licht van de lamp naar buiten scheen. Vóór hij naar binnen ging, wachtte hij een ogenblik en luisterde. Er was niets.
D’Haese confronteert ons met de mens die alleen zijn naakte bestaan heeft: het existentialistische individu dat niet meer gelooft in een moraal, een van hogerhand opgelegde orde of een ander ordenend beginsel. Individuen bij wie, zoals Sartre, in L’existentialisme est un humanisme, met een bekend maxime schreef: ‘l’existence précède l’essence’. Ofwel: het concrete bestaan gaat vooraf aan al wat men aan abstract transcendents kan denken. De Mens gaat voor de Partij, het Universeel Menselijke of God. Instanties dus die de mens als collectief beschouwt en hem opzweept tot een zinloze, zogezegd ‘heilige’ woede. De titel moet dus, het moge duidelijk zijn, zeer ironisch opgevat worden.
Ondanks de serieuze, zware inzet van zijn roman, met zijn evident appel op de lezer, had D’Haese zeer weinig illusies over belang en impact van zijn literaire werk. Na De Heilige Gramschap verscheen nog de kleine roman De witte muur (1957) die, anders dan zijn debuut, wél autobiografisch was en daarna nog de bundel Verhalen (1961), die in de jaren tachtig en negentig wel nog, postuum, twee keer heruitgegeven werd. D’Haese zelf bleef tot aan zijn dood stil. Iets wat ook niet tot bestendiging van zijn naam én blijvende aandacht voor zijn indrukwekkende debuut zal hebben bijgedragen. Ten onrechte, dus. Ik hoop oprecht dat deze heruitgave van De Heilige Gramschap voor veel lezers een (her)ontdekking zal zijn.
Michiel van Hunenstijn zegt
En wat een fijne bespreking krijgt het boek op De Nieuwe Contrabas
https://denieuwecontrabas.blog/125-de-nieuwe-contrabas-podcast-maurice-dhaese-schrijft-een-meesterwerk/
Berthold van Maris zegt
Mooie tip.