Op het eiland waar ik rust en ruimte zoek, leg ik de laatste hand aan mijn beloofde boek en lees ik soms iets om de zinnen te verzetten. Zo stak ik voor vertrek nog gauw een late roman van Willem Brakman in mijn reistas: De gelukzaligen (1997).
Dat bleef vanmiddag niet onopgemerkt aan de stamtafel van hotel Van der Werff. Lezend in de gelagkamer, schuilend voor de eindeloze regen, spoorde een oudere heer mij vriendelijk aan om boek en manuscript even weg te leggen (“zit je weer te werken?”). Niet lang daarna raakte ik verwikkeld in urenlange gesprekken met een gestaag aangroeiend tafelgezelschap van eilanders en gasten: een gepensioneerde rechter, een klusjesman, een leraar, een zangeres, een hondentrainster. We mijmerden hardop over het leven en over de toestand in de wereld.
Naderhand bekroop me het gevoel dat wij, als gezelschap van mensen die elkaar zonder plan of doel hadden ontmoet, niet hadden misstaan in een roman van Willem Brakman.
Toen ik mijn eerste romans van Bakman las (als student Nederlands in Utrecht) vond ik zijn boeken vooral ondoorgrondelijk. Dat zijn ze in zekere zin ook, al helpt het om wat ouder te zijn. Bij mij althans groeide met de jaren de bereidheid om niet alles te begrijpen. Nu zie ik ook hoe geestig zijn verhalen zijn. De vileine portretten, de hilarische dialogen en gevatte maximen vliegen je om de oren! Uit De gelukzaligen:
Het paradijs der geslaagden is de hel der niet geslaagden.
Nog nooit heb ik een huis gezien dat zozeer door Roland Holst bewoond had kunnen worden.
Sciencefiction is de literatuur van de toekomst.
Potter, de held van deze geschiedenis, is depressief. Op advies van zijn huisdokter gaat hij naar een eiland om eens uit te waaien en te schrijven. Hoewel de naam in de roman zelf niet wordt genoemd, gaat het onmiskenbaar om Schiermonnikoog. De twee vuurtorens, de walviskaak, het beeld van de monnik, de Badweg en huis De Blinkert passeren de revue. In het hotel De Erve Neuteboom herkennen we eenvoudig het fameuze hotel Van der Werff:
“De voorgevel van het hotel deed door wat witte bogen oosters aan maar binnen leek alles nog op zijn verwachtingen. Hij ging naar de tapkast, een donkere hoek met wat schemerig licht glanzend in de koperen stang, op de achtergrond wat zwak oplichtende flessen en een door een toeval goed verlicht stapeltje sigarenkistjes, dat hem weermoedig aan zijn huis deed denken. Na de formaliteiten draaide hij zich om en keek: donker gebeitst wrakhout, onherkenbare vage foto’s, zware gordijnen. Tussen twee half opengedane schuifdeuren keek hij in een zaaltje dat propvol rode fauteuiltjes stond.”
De eenzelvige Potter, een buitenstaander (“Hij was een monologenman maar de tijden waren daar niet meer naar”), raakt er verzeild in een kunstenaarskolonie, een eiland op het eiland. Daar trekt een stoet van kleurrijke figuren aan hem voorbij, die zich gaandeweg lijken te gaan voegen naar Potters niet geringe verbeeldingskracht. Hilarisch is het portret van de zelfingenomen dichter Potjewijd – “zijn levenswerk was het boek dat hij zou gaan schrijven” – die iedereen om de oren slaat met versregels van Marsman en Roland Holst, door wie hij naar eigen zeggen is “aangeraakt”.
Over Schiermonnikoog schuift in de even hoofdstukken een ander eiland, een eiland der gelukzaligen, waar mythologische en historische personages rondwandelen: de gravin Charlotte Bentinck, de hertog van Brunswijk, Cagliostro, een cycloop met een monocle, een graaf en een kamerheer. Het Willemsduin lijkt het snijpunt van beide werelden: ver van het dorp op Schiermonnikoog, centrale plaats van handeling op het eiland der gelukzaligen, dat een projectie lijkt te zijn van Potters literaire geest.
Want dat eiland bestaat natuurlijk uitsluitend in de verbeelding, in het vermogen van de creatieve geest en van de scheppende taal om dat wat wordt waargenomen in beelden om te zetten.
Morgen nog maar eens naar Van der Werff om dan mogelijkerwijs toch echt wat te werken aan het boek dat ik zou gaan schrijven, al weet je het nooit.
De drukte en bedrijvigheid in de gelagkamer van De Erve Neuteboom was hem nu een hulp en steun, en de vertalingen in zijn cahier van zijn diepe roerselen verbaasden hem soms zelf en troostten hem. Hij richtte zich hierbij tot zichzelf, de beste lezer die hij kende, een die in het midden van de wereld deze al lezend een klein beetje veranderde en daarmee ook zichzelf.
Laat een reactie achter