Betje Bekker en haar zeventiende verjaardag
Het gonsde in Vlissingen eind juli 1755 over wat Elisabeth Bekker uitgespookt had. Zonder dat haar vader ervanaf wist, was ze er vandoor gegaan met een jonge militair. Ja, vertelden de mensen elkaar, ze is vertrokken met Matthijs Gargon, die jongen uit de domineesfamilie in Kats, een neef van onze vroegere dominee. En waar zijn die twee nu? Nou, de vader van Betje is erachter aangegaan. De ene buurvrouw zei dat Betje weer thuis was en zich schuilhield, de andere dat ze nog steeds hokte met haar liefje en dat de vader in alle staten was. Ook dat de broers alleen maar ginnegapten.
In een kleine gemeenschap is roddel en achterklap veel prominenter aanwezig dan in een grote stad waar niet iedereen iedereen kent. Maar hier was werkelijk iets schandaligs gebeurd, althans voor die tijd. De weinige feitelijkheden die we erover kennen, kwamen tot nu toe uit twee bronnen uit 1755 en een latere brief. Er is het dagboek dat de Vlissingse apotheker Conrad Rutger Busken bijhield. Die tekende daarin heel kort aan: ‘25 juli is de Jfvw Elis. Bekker met den vaandr. Gargon buiten weten van haar Vader weggegaan’.
De tweede bron zijn de notulen van de kerkeraad. Op 9 september 1755 staat daarin dat: ‘onder Censure [is] genomen Matthijs Gargon, gepensioneerd Vendreg wegens weggaan met Elizabeth Bekker, die ook wegens deze ongehoorzaamheid aan, & het verlaten van Haren vader gecensureerdt is, en zijn Hun beiden namen op het klappertje gesteldt.’ Dat betekende dat ze niet meer aan het Avondmaal mochten deelnemen. Dit werd tot driemaal toe in een kerkdienst voor een volle kerk meegedeeld en de gelovigen werd gevraagd voor de gecensureerden te bidden. Daar is zelfs een speciaal Formulier des Bans of der Afsnijding van de gemeente voor. Het zal duidelijk zijn dat dit een buitengewoon zware straf is en dat degenen die dit over zich krijgen met de vinger nagewezen worden.
Er is ook nog een brief die Betjes broer Laurens aan zijn vriend David-Henry Gallandat in Parijs schreef, vier jaar later. Daarin heeft hij het over de ‘kwade uitstap’ van ‘soo een vuyl ding’, zonder verdere details, alleen dat dominee Wolff er niks vanaf wist toen hij om de hand van Betje kwam vragen.
En dan is er net een nieuwe bron tevoorschijn gekomen die tot dan toe aan alle onderzoekers ontgaan was! Ad Tramper van het Zeeuws archief ontdekte dat er van het Collegie van Wet appendixen bewaard zijn gebleven. De officiële rechterlijke archieven zijn bij een van de bombardementen op Zeeland verbrand. In de appendixen staan summier gegevens over wat er aan de orde is geweest. Daaruit blijkt dat vader Bekker op 23 augustus 1755 verzocht heeft aan de schepenbank van Vlissingen om Betje droog te leggen wat geld betreft. Hij wilde de zeggenschap over Betjes erfdeel van haar overleden moeder in eigen handen houden. Als reden gaf hij op: ‘dat zijn dogter Elisabeth bekker is weg gegaan op den 24 julij met Matheeus Gargon’. De rechtbank staat toe dat ze onder curatele gesteld wordt. Hij noemt niet 25 maar 24 juli: dat is precies haar zeventiende verjaardag!
Met deze nieuwe bron wordt de affaire tussen Betje Bekker en Matheus Gargon opeens veel tragischer dan tot nu toe bekend was. Het is niet een éénnachtsbevlieging of een ondoordachte uitspatting van pubers na een wat te wild feestje of te veel drank. Het gaat nu op een dramatische opera lijken, of op een roman van Jane Austen. Zó moet het dus ongeveer gegaan zijn: twee gelieven, vooral zij is nog heel jong, gaan er samen vandoor, in wederzijdse consensus. Langer dan een maand weten ze zich schuil te houden – maar dan raakt het geld op. Betje heeft recht op het erfelijk aandeel van haar moeder, en dat is een flink bedrag. Maar dan weet haar vader daar een stokje voor te steken. Hij vernedert zijn dochter door bij de burgerrechtbank te regelen dat ze niet meer bij haar eigen geld kan komen. Dan volgt ook nog de onder censuurstelling van de kerk. Geen geld meer, niet meer gedoogd in de kerk. Het jonge paartje moet besloten hebben het avontuur te beëindigen. Het grootste slachtoffer is dan altijd de vrouw. Alleen, verloren, in de steek gelaten, vernederd en desperaat moet Betje zich gevoeld hebben. Een andere uitweg dan als verloren dochter terug te keren naar huis zat er niet in.
Vijftien jaar later, als veilig getrouwde domineesvrouw in Middenbeemster, durft ze over de ‘kwade uitstap’ te schrijven aan een vriend. Met de nodige zelfspot schrijft ze dan dat er één voordeel is aan de verbreking van de relatie: ze is schrijfster geworden. De wereld zou nooit haar ‘Poëtische fratsen’ te lezen hebben gekregen als ze bij hem had kunnen blijven: ‘Ik zou niets Gods ter waereld gedaan hebben dan myn lieven jongen beminnen & nagt & dag myn harsens hebben gebroken, om tog zyn heele hart te houden’. Ze heeft enorm geleden onder de breuk: ‘Met een hart, gescheurd tot aan den wortel toe, en wiens wonde na tien jaren treurens, nog niet nalaat somtyds eens te bloeden, heb ik de verrukkingen eener jeugdige liefde betaalt’.
Wat zou ik graag in een van de werken van Betje iets gelezen hebben over een Romeo en Julia die elkaar het hoofd op hol brachten en in een allesverslindende ondergangssituatie terechtkwamen! Maar nee, daarover zweeg ze. In de romans die ze samen met Aagje schreef gaat het juist steeds om kwaadaardige verleidingen door lichtmissen, die de meisjes te gronde richten. Alleen uit haar brieven blijkt dat Mattheus Gargon onmiskenbaar de enige grote liefde is die ze ooit gekend heeft.
Bronnen
P.J. Buijnsters, Wolff & Deken. Een biografie. Leiden 1984.
Briefwisseling van Betje Wolff en Aagje Deken. Uitgegeven […] door P.J. Buijnsters. Utrecht 1987, dl. 1.
R.H.J. Gallandat Huet, Van en over Betje Wolff geb. Bekker. Haarlem 1884.
Zeeuws Archief. Groot Acteboek der Consistorie van Vlissingen (K 306); Rechterlijke, Weeskamer en Notariële Archieven Zeeuwse Eilanden (RAZE), inv.nr. 765.
Laat een reactie achter