De wetenschappelijk editie van De Dagboeken van Anne Frank voldeed in 1986 aan de eisen van hen die vonden dat Het Achterhuis ‘een meisjesboek’ was dat tegen aanvallen van neonazi’s beschermd moest worden. Tegelijk kwam het boek ook tegemoet aan de wensen van diegenen die Annes dagboek een meesterwerk vonden dat een standaardeditie naar haar handschriften verdiende. De uitgave werd meteen een groot succes, want binnen vier maanden was de editie aan een derde druk toe. Tot in onze eeuw werd het boek herdrukt.
Aan negationisten en andere pseudogeleerden die de authenticiteit van Annes dagboek in twijfel trokken, legde dit standaardwerk van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD, nu NIOD) samen met het rapport van het Gerechtelijk Laboratorium (nu NFI) het zwijgen op. Maar wie ook zwegen, waren de neerlandici.
In het grote overzicht Nederlandse literatuur, een geschiedenis uit 1993 werd voor Anne Frank geen plaats ingeruimd. In 2002 moest Ton Brouwers in het Lexicon van literaire werken constateren dat de RIOD-uitgave weliswaar geleid had tot allerlei nieuwe studies van het dagboek, maar ‘in mindere mate’ naar de literaire aspecten. Daar had hij gelijk in.
Anne Frank pronkt inmiddels wel op een paar lijsten, zoals op die uit 2002 van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, waar zij dankzij vier stemmen (waaronder die van mij) een plaats ergens tussen de 70 en 80 verdient. Of zoals op De leeslijst uit 2015 van Jos Joosten e.a.
Hugo Brems daarentegen, constateerde in zijn gezaghebbende Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (5e dr., 2016) dat Anne Frank in de Nederlandse literatuurgeschiedenis ‘niet of slechts marginaal’ figureert en dat haar dagboek ‘in de loop der jaren meer en meer als jeugdboek is gaan functioneren’.
Gelukkig nam Jacqueline Bel het in haar deel over 1900-1945 van dezelfde reeks voor Anne op. Bel concludeerde in 2015 dat doordat in De Dagboeken van Anne Frank verschillende versies van Annes dagboek parallel staan afgedrukt, er ‘een fascinerend beeld ontstaat van een literaire tekst in wording’. Toch zien sommigen volgens haar Het Achterhuis nog steeds als een ‘meisjesboek’.
Dat zal voor een groot deel te wijten zijn aan het toneelstuk en de film die een Broadway/Hollywood-echtpaar in de jaren ’50 van Annes dagboek had gemaakt. Daarin wordt Anne geportretteerd als een levenslustige Amerikaanse teenager. Dat oppervlakkige beeld was vertekend, maar heeft Anne Frank wel wereldberoemd gemaakt.
Daarnaast zeiden sommigen in Nederland dat het dagboek geschreven is door een meisje en dat het dus een meisjesboek is. Die kromme redenering zal de reden zijn waarom het volgens hen buiten de échte literatuur viel.
Betrof dit onvolwassen oordelen van jongens uit de jaren ’50 tot ver in deze eeuw, hoe was het met de allereerste reacties op Anne dagboek gesteld? Prof. Jan Romein – zijn krantenartikel ‘Kinderstem’ uit 1946 gaf de aanzet tot de publicatie van Het Achterhuis – had enigszins terughoudend geschreven dat Anne Frank ‘als niet alle voorteekenen bedriegen, een begaafde schrijfster geworden’ zou zijn. Wat zij volgens hem dus nog niet was.
Zijn vrouw Annie vond in 1947 dat Het Achterhuis ‘niet het werk van een groot schrijfster is – misschien had zij het kunnen worden’ -, maar haar dagboek was ‘geen wonderkinderenwerk’, het was ‘van een “normaal” kind’ dat als ‘kleine dappere geranium’ slechts kort heeft kunnen ‘bloeien en bloeien achter de geblindeerde ramen van het achterhuis’. Het zou nog zo’n dertig jaar duren alvorens Guus Kuijer korte metten maakte met dit rare beeld. Het belegen voorwoord begeleidde Het Achterhuis tot en met de 61e druk in 1981.
Een andere heel vroege beoordeling is die van Dr. Kurt Baschwitz. Net als het echtpaar Romein had deze latere hoogleraar massapsychologie het typoscript gelezen en hij vond het dagboek van Anne ‘literair een verbazingwekkend meesterstuk’.
Het Achterhuis verscheen in juni 1947 en volgens Brems was direct na het verschijnen ‘de belangstelling matig te noemen’. Toch volgde er in die tijd van papierschaarste datzelfde jaar al een tweede en in 1948 een derde druk. Meestal worden tegenwoordig de contemporaine recensenten aangehaald die sinds 1986 in de RIOD-editie staan opgesomd. Die zijn onder meer van de hand van Dirk Coster, Jaap Meijer, Jacques Presser, Jeanne van Schaik-Willing en Anna Blaman. Deze letterkundigen van naam bespraken Het Achterhuis in 1947/1948 onverdeeld gunstig.
Waar het mij in dit verband nu in het bijzonder om gaat, is dat er nooit – eerder ook niet door mij – bij wordt stilgestaan dat Anne Frank en haar Achterhuis in 1947 genoemd worden op een lijstje van slechts twaalf werken die in aanmerking zouden kunnen komen voor de eerste P.C. Hooft-prijs. Deze Staatsprijs voor letterkunde 1947 moest worden uitgereikt aan de auteur van het, naar het oordeel van de jury, ‘beste Nederlandse belletristische prozawerk’ uit het tijdvak van juli 1944 tot juli 1947. Dit opzienbarende feit over Anne Frank en de P.C. Hooft-prijs is weliswaar al in 1986 door Lucie Beaufort ontdekt en er is in 1997 door Reinjan Mulder nog eens over gepubliceerd, maar – als ik het goed zie – heeft het geen enkele rol gespeeld in het beantwoorden van de vraag of Anne Frank een literair werk heeft geschreven.
Blijkbaar vond de jury van die P.C. Hooft-prijs 1947 van wel. In het betrokken tijdvak waren er volgens de inventarisatie van het Ministerie van zo’n 90 proza-auteurs in totaal 140 boeken verschenen. Op de eerste juryvergadering, in december 1947, haalde Het Achterhuis van Anne Frank de zogenoemde ‘groslijst’ van twaalf werken die ‘voor lezing in aanmerking’ kwamen. De andere boeken op dat lijstje waren van Theun de Vries, tweemaal Bordewijk, tweemaal Vestdijk, Arthur van Schendel, Abel Herzberg, Belcampo, Jo Boer, Marianne Philips en Gerard van Eckeren. De debutant Anne Frank stond toen dus tussen een aantal gevestigde auteurs. De jury bestond dat jaar uit Dirk Coster (voorzitter), Gerard Brom, L. Brummel (bibliothecaris van de KB), Garmt Stuiveling en Victor van Vriesland. Als ambtelijk secretaris trad de neerlandicus H.J. (Hubert) Michaël op.
Na de beraadslagingen luidde de ‘Concl. over A Frank “autentiek als menselijk document” speciaal v/e vroegwijsheid’. Naar aanleiding van de vergadering zond secretaris Michaël dezelfde lijst snel rond naar de juryleden, nu met de mededeling dat die twaalf werken ‘voorlopig geacht worden voor bekroning in aanmerking te komen’ en dat de juryleden ieder een keuze van drie moesten maken. De gemaakte keuzes werden op de tweede juryvergadering, in januari 1948, besproken.
Toen schreef Michaël het woordje ‘af’ achter Het Achterhuis. Ook Herzberg, één van de twee boeken van Vestdijk en één van Bordewijk haalden de volgende ronde niet. In de departementale stukken over de P.C. Hooft-prijs 1947 keert Anne Frank dan ook niet meer terug. Uiteindelijk deelden Van Schendel (postuum) en de later op de lijst bijgeschreven Amoene van Haersolte de P.C. Hooft-prijs 1947 voor het beste proza.
Winnen deed Anne Frank dus niet, maar de concurrentie was groot geweest en de zonder twijfel deskundige jury had haar Achterhuis wel tot de twaalf ‘beste Nederlandse belletristische’ prozawerken gerekend.
‘Belletrie’ heet nu literatuur, men sprak van een ‘groslijst’ en niet van een long- of shortlist en ‘genomineerden’ waren ‘gegadigden’, en alhoewel het de eerste keer was dat de P.C. Hooft-prijs werd uitgereikt en die Staatsprijs in 1947 nog niet het grote gewicht had die hij later als oeuvreprijs zou krijgen, mag de vooruitziende blik van de jury nu, zo’n 75 jaar later, in de lange discussie over de al dan niet literaire waarde van de beroemdste schrijfster uit de twintigste eeuw niet langer onvermeld blijven. Al was het mooier geweest als aan haar de eerste P.C. Hooft-prijs was toegekend.
De genoemde stukken bevinden zich in het Nationaal Archief te Den Haag, 2.14.69 Min. OKW, Afd. Kunsten 1945-1965, inv.nr. 2676 Archief van de jury voor de toekenning van de P.C. Hooft-prijs; de editie De Dagboeken van Anne Frank is van de hand van Harry Paape, David Barnouw, H.J.J. Hardy en mij; het essay van Beaufort staat in Nederlandse literaire prijzen 1880-1985 uit 1986; Mulders artikel verscheen in NRC Handelblad van 10 jan. 1997; de boekwerken van Bel (2015) en van Brems (5e dr., 2016) verschenen in de reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur; Barnouw schreef over een ‘meisjesboek’ of ‘girls’ literature’ o.m. in zijn Het fenomeen Anne Frank (2012) en in The Phenomenon of Anne Frank (2018); ik heb op 15 nov. 2004 in de Volkskrant aandacht gevraagd voor ‘Anne Frank, een miskend literair fenomeen’, zie verder mijn inleidingen bij haar Verhaaltjes (2001) en bij haar Mooie-zinnenboek (2004), voorts het Tiende jaarboek van het NIOD (1999), Vooys 17 (1999) en de inleiding bij De vele gezichten van Anne Frank. In die bundel uit 2003 staan ook de stukken van Jan en Annie Romein en van Guus Kuijer (1979); in de recent (2022) verschenen bundel ‘Een Joods kind dat weet van eeuwen heeft’: Anne Frank als vluchtelinge, schrijfster en icoon, en in Geschiedenis van het dagboek door Sandra van Beek (2022) wordt de P.C. Hooft-prijs niet genoemd.
Reinjan Mulder zegt
Het stuk van Guus Kuijer kende ik niet, maar ik wil het toch graag even opnemen voor Annie Romein-Verschoor, die in haar nog altijd lezenswaardige inleiding schreef dat in Anne Franks ‘Het Achterhuis’: ‘zo zuiver, zo precies, zo zonder op- of omzien naar wie of wat ook, het ontwaken van een mensenziel [is] getekend als we het maar zelden in het herinneringsbeeld ook van de zeer groten aantreffen’.
Volgens Romein-Verschoor bevat het boek ‘iets van de candide vrijmoedigheid en amorele zakelijkheid waarmee kinderen […] hun meest romantische ervaringen beschouwen.’
Tot slot: zonder Annie Romeins inspanningen (en die van haar man Jan) was het Dagboek misschien wel nooit tot de klassieken doorgedrongen. Ere wie ere toekomt.
Mijn grootouders waren bevriend met de familie Romein, en ik heb hier nog altijd een vroege editie, met Annie Romeins voorwoord, die ik tot de dag van vandaag koester. In nagedachtenis aan, ik citeer: ‘die kleine dappere geranium [die] heeft staan boeien en bloeien achter de geblindeerde ramen van het achterhuis.’
Wie zegt haar dat na?