In de prachtige biografie men moet beschrijft Arjen Fortuin meerdere financiële troebelen alsmede het eeuwige gevecht om aandacht en reputatie in het leven van Gerrit Kouwenaar. Enig soelaas op beide gebieden bracht, neem ik aan, het aanbod van Querido dat Kouwenaar samen met Adriaan Morriën en Jacques den Haan de redactie zou vormen van Stemmen van schrijvers, een serie grammofoonplaatjes waarop ‘de beste schrijvers van Nederland’ uit eigen werk voordragen; het was Querido’s vroege poging om de audiomarkt te bestormen, waar na negentien 45-toerenplaatjes met voordrachten van 38 auteurs in twee jaar al een einde kwam (Fortuin rept overigens van twintig singletjes).
Natuurlijk behoorde Kouwenaar zelf, volgens de redactie waartoe Kouwenaar ook behoorde, tot de de ‘beste schrijvers van Nederland’. Hij deelt het vijfde singletje van de reeks met Hans Andreus. Niet alleen ‘P.C. Hooft scheet op de grote hoop’, zoals Fortuin dat noemt. (350)
Polemieken
Tot mijn verrassing las ik net weer over de platenreeks die ik nog maar net had leren kennen. Een tijd terug had ik een oud maar fris ogend boek in een straatboekenkastje gevonden dat met zijn typische zestiger-jaren-uiterlijk mijn aandacht trok en waar ik gisteren in ben gaan lezen (na een setje teleurstellende leeservaringen met actuele Libris-nominaties): ’s Morgens en ’s avonds niet bellen (1969) van Aya Zikken (1919-2013), een auteur die ik alleen van naam kende uit handboeken literatuurgeschiedenis.
In 1959- 1960 behoorde Zikken, althans volgens Kouwenaar c.s., tot de besten: samen met niemand minder dan Hella S. Haasse draagt ze voor uit eigen werk op het zeventiende plaatje, het op twee na laatste van de reeks.
Ik moet zeggen, nu ik tot bladzijde 24 gekomen ben: het valt me helemaal niet tegen, deze Grote ABC 147 van 130 bladzijden omvang, volgens de tekst op het achterplat ‘een mengsel van dagboek, herinneringen, overpeinzingen, gedichten, polemieken en korte verhalen’.
Jeugd
Door Zikkens boekje weet ik dat Kouwenaar met zijn voordracht een meier verdiend zal hebben. Zikken schrijft immers (19), wanneer iemand bij haar langs is geweest ‘om honderd gulden te lenen omdat ze plotseling naar Parijs wilde’ (nog zoiets wat ook in Kouwenaars leven voorkomt):
Jammer genoeg kon het toevallig want ik had net van Querido honderd gulden ontvangen voor meewerking aan de grammofoonplatenserie ‘Stemmen van schrijvers’ en wat bij mij zelden voorkomt: die honderd gulden lagen dus gewoon voor het grijpen.
Plaatgenote Haasse is iets bekender gebleven dan Zikken, denk ik. Opmerkelijk is dan weer wat er in de achterplattekst van ’s Morgens en ’s avonds niet bellen staat, na de hierboven aangehaalde karakterisering van het boek:
Aya Zikken biedt ons hier haar ‘zelfportret als legkaart’, het privé-domein van een altijd nieuwsgierige schrijfster.
Zowel een referentie aan de bekende autobiografische publicatie van Haasse uit 1954 als een aan de beroemde serie autobiografieën en egodocumenten waarmee de Arbeiderspers in 1966 was gestart, maar waarin geen van beide auteurs is opgenomen. Met Haasse deelt Zikken trouwens ook een (gedeeltelijke) jeugd in toenmalig Nederland-Indië.
Dit stuk verscheen eerder op In den vrolijken hermeneut
Bert Mostert zegt
Zikken werd in die jaren veel gelezen, misschien als gevolg van haar bekendheid als deelnemer aan “Hou je aan je woord”. (https://wiki.beeldengeluid.nl/index.php/Hou_je_aan_je_woord).
De bespreking noopt tot herlezing.