Onderstaand artikel verscheen in januari 2019 in ‘Literatuurportret’, een online reeks op de site van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG).
… omdet daoveur neet genog wäörd besjtaon…
Paul C.H. van der Goor, dichter
Weer hink de loch wie vreuger
gries baove de Weespersjtraot.
Weer weijt de windj wie vreuger
euver de Weespersjtraot.
Weer velt de sjnee wie vreuger
neer in de Weespersjtraot.
Ich höb nemes gezeen van vreuger
in de Weespersjtraot.
Weer hangt de lucht als vroeger grijs boven de Weesperstraat. Weer waait de wind als vroeger over de Weesperstraat. Weer valt de sneeuw als vroeger neer in de Weesperstraat. Ik heb niemand gezien van vroeger in de Weesperstraat.
Deze ‘Marche funèbre’ van de dichter Paul van der Goor (Roermond 1932-1983) had een maanteken kunnen zijn in de felle discussie over het Holocaust Namenmonument van Daniel Libeskind voor de stad Amsterdam. Het indrukwekkende monument aan de Weesperstraat, voor de oorlog een drukke joodse woonstraat, na de oorlog naargeestig leeg. Verkeerde plek en te pompeus vonden de tegenstanders.
Het vers klinkt als begrafenismuziek. Een bescheiden monument in taal: het beeld van een straat onder grijze luchten, in wind en sneeuw. Weersomstandigheden maar ook boden van de dood in een straat die vervreemd is van zichzelf. Wij weten wat er gebeurde, de dichter hoeft het niet te benoemen. De leegte die hij met zijn beelden schept, kan zich vullen met verbijstering en schaamte, bij wie overbleef.
Een gedicht dat erin hakt, ook in 2019, van een dichter met een groot inlevingsvermogen en een scherp oog, die zijn stiel verstaat. De gevarieerde herhaling, die de grondtoon is van de ‘Marche’ van Chopin en die eindigt in de onontkoombare bijna onhoorbare slottonen, tekent ook dit vers waarvan de laatste regels bijna fluisterend uitgesproken kunnen worden.
… mich rot gesjaamp om miens te zeen…, dat zou het commentaar van de dichter zijn geweest op de turbulente discussieavonden najaar 2018 in Amsterdam. Geschaamd mens te zijn, een consciëntieuze en gevoelige man, deze dichter.
Paul van der Goor was docent Nederlands, in Roermond en Echt, dichter en schrijver, maar hij publiceerde weinig. Het is nooit tot een reguliere dichtbundel gekomen. Zijn gedichten verschenen met tussenpozen in de jaren vijftig, zestig en zeventig in het tijdschrift Veldeke. Een kleine keuze werd in 1977 gebundeld in een schamel in Roermond uitgegeven schriftje onder de titel Tösse vreug- en naojaor. Een aflevering van Veldeke uit 1983 die aan zijn nagedachtenis was gewijd, bevatte een drietal nog niet gepubliceerde gedichten. De bloemlezingen Mosalect (1976) en Mosaiek (2001) tellen elk een vijftal verzen. Voor 1984 was een tweede bundeling gepland onder de titel Den duvel van de middig, maar die kwam er niet. De lezer van Van der Goor moet zijn poëzie bij elkaar sprokkelen. Als publicist was hij nog minder actief: er verscheen een drietal artikeltjes in De Nieuwe Taalgids, ook schreef hij in Amsterdamse tijdschriften – de stad was vanaf zijn jeugd toen hij er vaker logeerde zijn grote liefde – en vanzelfsprekend in Veldeke, waarvan hij vanaf 1976 hoofdredacteur was. Over zijn literaire held Emile Seipgens schreef hij een omvangrijker opstel. In 2021 verscheen een bloemlezing uit de gedichten, inclusief vertaling, met een omvangrijke inleiding van Pim Thielen.
Voor zover mij bekend bestaan er zo’n vijftig gedichten, inclusief een enkel vertaald gedicht. Genoeg voor de rechtvaardiging van een bestaan? Gezien het geringe aantal gedichten is Van der Goor eerder een minor poet, maar er is geen sprake van light verse. Zijn poëzie is toegankelijk door de heldere toon, trefzekere woordkeus en vormvastheid; de verzen lopen in een verleidelijke maat, ze klinken als muziek. De vakman-dichter maakt de seriositeit waarvan ze doordrenkt zijn verdraaglijk en genietbaar.
Doe bös
Shall I compare thee to a summer’s day? Shakespeare
Wie nao ein raegenbuuj
de eerste zonnesjtraole
wie nao de sjtorm
de sjpegel van ein meer
wie vraemp gelök
det laef in aaj verhaole
wie van ein samezeen
de leste keer
en wie ’t leefste
det nog is gebleve
es al ’t anger
is veurbiejgegaon
wie ein gedich
det nooit waerde gesjreve
wie ein gefluuster
det neet is versjtaon
mer doe bös auch
wie ich nooit zal kinne sjrieve
omdet daoveur
neet genog wäörd besjtaon
en daorom mót
onoetgesjpraoke blieve
waat ich dich zo gaer
had wille doon versjtaon
Jij bent – Als na een regenbui de eerste zonnestralen, als na de storm de spiegel van een meer, als vreemd geluk dat leeft in oude verhalen, als van een samenzijn de laatste keer,
en als het liefste dat nog is gebleven als al het andere is voorbijgegaan, als een gedicht dat nooit werd geschreven, als een gefluister dat niet is verstaan,
maar jij bent ook als ik nooit zou kunnen schrijven omdat daarvoor niet genoeg woorden bestaan en daarom moet onuitgesproken blijven wat ik je zo graag had willen doen verstaan.
In poëzie het onmogelijke waarmaken, dat is wat hier gebeurt. De boodschap dat er niet genoeg woorden zijn om uit te drukken wat je ten diepste ervaart, is verwoord in beelden die juist treffend het wezen van de geliefde oproepen. Gedicht en geliefde zijn zo zowel rijkgeschakeerde vluchtigheid als waarheid. Sterke poëzie: toegankelijk en ambigu tegelijk. Shakespeares Sonnet 18, waarvan de eerste regel als motto fungeert, eindigt met: So long as men can breathe or eyes can see, / So long lives this, and gives life to thee. In dit gedicht bestaan de liefde en de geliefde voor eeuwig. Van der Goor lukt zo’n tour de force niet. Hij blijft – ook heel mooi en veelbetekenend – steken in het suggereren van hoe de geliefde in woorden te vatten is, zoals bijvoorbeeld in Jan Hanlo’s ‘zo meen ik dat ook jij bent’, waar ‘Doe bös’ sterk aan doet denken.
De dichter Van der Goor is thuis in de grote poëzie en zich bewust van de tradities waarin hij werkt: klassieken, negentiende-eeuwse Romantici, poètes maudits en modernisten. Verwijzingen, allusies, citaten en echo’s uit de wereldliteratuur, het wemelt ervan. Dit literair erfgoed geeft deze gedichten niet alleen voor diepgravende lezers extra dimensies, in deze intertekstuele context is hij tevens een modern dichter. Het zijn niet zomaar verwijzingen, ze zijn onvervreemdbaar onderdeel van de betekenis en zeggingskracht. Vergelijk de dichter Leo Herberghs, die ook onberoerd door de stormen van Vijftig en Zestig, zijn poëzie laadt met reminiscenties uit de hoge literatuur.
Over deze internationale verankering schrijft de anglist Pim Thielen veel behartenswaardigs in zijn rijkgeschakeerde, soms wat speculatieve beschrijving van leven en werk van Paul van der Goor in Veldeke Jaarboek 2016. Dit artikel vormde de basis voor de monografie in de Nachtegaalreeks.
Die seriositeit betreft het besef van het tekort – in zichzelf en de ander, in de menselijke natuur, in de liefde dus – én het inzicht dit tekort niet te kunnen opheffen of sublimeren in de kunst. Ondanks zijn eloquentie en eruditie, zijn technische vaardigheid, zijn rijke gemoed, beseft de dichter dat hij machteloos is. Niet kunnen waarmaken in taal wat je beweegt, dat is tragisch. Dat fundamentele onvermogen lijkt me de kern te zijn van Van der Goors poëzie. Het spiegelt zich in thema’s en motieven: de dood, de liefde, Orpheus, het onherroepelijk voorbijgaan van de dingen en de mensen, de melancholie (saudade), literatuur en chronische twijfel.
Saudade
‘a vida é immenso tristura’
Waat ister van det park gewaore?
En van dae viever, en van dich?
En zeen die aenje nog gebaore?
Kump nog dae lach op dien gezich
es-toe dae waeg geis door ’t kaore
en in gedachte mit dien handj
ein leus oet al die die goldjgael aore
en ruuks nao zomer, zonnebrandj?
En höbs-toe nog waal ins geloesterd
nao Roussels veerde symfonie?
Of bös-toe, net wie ich, gekloesterd
en is dit, auch veur dich, veurbiej?
Saudade – ‘a vida é immenso tristura’ (het leven is intens triest)
Wat is er van dat park geworden? En van die vijver, en van jou? En zijn die eenden nog geboren? Komt nog die lach op je gezicht als je die weg gaat door het koren en in gedachten met je hand er een leest uit al die gouden aren en ruikt naar zomer, zonnebrand? En heb je nog wel eens geluisterd naar Roussels vierde symfonie? Of ben je, net als ik, gekluisterd en is dit, ook voor jou, voorbij?
Dat dit alles bij een mens die het leven serieus neemt consequenties heeft, ligt voor de hand. Bij wie Romantic Agony een equivalent van vervulling is, is een tragische levensloop onontkoombaar. ‘… zijn donkerste jaren met zijn dronkemansstrapatsen en omzwermingen in de onderbuik van de regio…’ (Thielen 2016) tonen de allerdonkerste kant van een leven ten dienste van de hoge literatuur. Zijn dood op 51-jarige leeftijd, mentaal uitgeput, past hierin.
Waat mich gelaote is, det zeen mien zjwaere
en de naosjmaak van den duren wien
oet baeter daag, wo ich op zol kinne taere,
waar ich neet zo laamgesjlage van de pien
Wat me gelaten is, dat zijn mijn zweren en de nasmaak van de dure wijn uit betere dagen waar ik op zou kunnen teren, was ik niet zo lamgeslagen van de pijn.
Er zijn zoveel interessante aspecten aan werk en leven van Paul van der Goor. Ik zie hem, geboren in 1932, als een typische vertegenwoordiger van een wat elitaire kleinsteedse burgerij, mentaal verankerd in een levenshouding die nauwelijks is aangeraakt door de naoorlogse moderniteit; de dichter functioneert in een relatief gesloten, beschaafde gemeenschap, voor wie het erfgoed en de culturele tradities genoeg speelruimte bieden om zich intellectueel te ontwikkelen. Een onvervuld bestaan staat het op typisch Limburgse wijze savoureren van de genoegens van het leven niet in de weg: tot de kruik breekt.
Dit portret licht slechts een tipje van de sluier. Wat ligt er nog allemaal, af en onaf, in portefeuille? Is de geïdealiseerde, kwijtgespeelde geliefde biografisch element of poëticaal? Is de laatste regel van vele gedichten apotheose of er net te veel aan? Was Paul van der Goor echt een goede dichter of school er gewoon een verdienstelijk dichter in hem?
Het portret dat Pim Thielen schetst in de Nachtegaalreeks is een antwoord op deze en andere vragen, samen met de daarin opgenomen bloemlezing is het een overtuigend bewijs van het ware dichterschap van Paul van der Goor.
Literatuur
- Paul C.H. van der Goor, Tösse vreug- en naojaor. Met ill. van Tom Franssen. Vereniging tot instandhouding en bevordering van de Limburgse volkscultuur, Heerlen 1977 (Veldeke 2, jrg. 52)
- De korte artikelen voor De Nieuwe Taalgids en de gedichten voor de bloemlezing Mosalect vindt u onder het lemma van Paul van der Goor bij de DBNL.
- Peter Nissen, ‘Paul C.H. van der Goor: de dichter van het afscheid.’ In: Veldeke 58, nr. 6, 1983
- Pim Thielen, ‘Manskaerels motte zich herinnere: over de dichter Paul C.H. van der Goor (1932-1983).’ In: Veldeke Jaarboek 2016, nr. 20, p. 7-24
- Pim Thielen, Den duvel van de middig goof òs vriej. De dichter Paul C.H. van der Goor (1932-1983). Nachtegaalreeks 1. LGOG/ Veldeke Maastricht 2021
Literatuurportret is een online reeks over Limburgse auteurs en literaire thema’s onder redactie van Hannie van Horen-Verhoosel en Ben van Melick. De portretten verschijnen op de afdeling Literatuurgeschiedenis van de site van het LGOG (Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap). Alle literatuurportretten leest u hier.
Laat een reactie achter