Op haar website schrijft de auteur het volgende over haar romandebuut (ik neem evenwel aan dat haar uitgever dit voor haar heeft geschreven, wellicht op haar instigatie, want de tekst verschijnt overal in advertenties voor het boek) dat op de langlijst staat van nominaties voor de Libris-Literatuurprijs 2024:
In een brief aan haar uitgever legt vertaalster May uit hoe een treffend potloodportret het begin vormde van een verstikkende uitwisseling van woorden met Aline, een jonge vrouw die zich al lijkt te verzoenen met haar nakende dood. Hoe harder May deze Aline probeert te leren kennen, te begrijpen, te redden, hoe meer May met lege handen lijkt te staan. En lege pagina’s. Tosca is een poëtische roman vol onderhuidse spanning over twee vrouwen die verstrengeld raken in een toxische relatie, waarbij de grens tussen feit en fictie flou wordt en waarin steeds twijfelachtiger wordt wie wie parasiteert. Een even zinderend als poëtisch kat-en-muisspel.
De laatste alinea van deze zelfblurb verwoordt zeker niet mijn evaluatie, want de vlag waaronder de poëzie vaart die mijn hart heeft gestolen, kan ik op geen enkele wijze zo op- en uitrekken dat ook de kenmerken van deze roman eronder zouden kunnen varen. Het enige poëtische aan Tosca is dat onderdelen van het verhaal afgesloten worden met teksten die wat lyrischer lijken en meer wit bevatten en gezet zijn uit een ander lettertype dan de rest.
Van spanning is, onder- of bovenhuids, nauwelijks sprake, wel van een zich uitermate traag ontwikkelend, zeer gekunsteld verhaaltje waarin maar liefst 65 keer ‘plots’ iets gebeurt, liefst iets ergs,dat dan heel expliciet opgetekend en uitgespeld wordt.
De grens tussen feit en fictie is alleen in zoverre flou te noemen dat de in de roman aangesproken uitgever Daniël heet, net als die meneer van Das Mag, maar dat foefje mag zo langzamerhand wel gerekend worden tot de al te doorzichtige en uitgekauwde en achterhaalde, flauwe neo- of laat-postmoderne literaire spelletjes.
Dat deze roman zelfs maar summiere pogingen onderneemt om op een brief van een paarhonderd bladzijden lengte te lijken, kan ik niet bevestigen; het is een onzinnige suggestie omdat er niets met het epistolaire concept wordt gedaan wat enige betekenis genereert, althans niet in de eerste 42% van het boek die ik las (ik zeg het erbij in de wetenschap dat er nog twee plotwendingen schijnen aan zitten te komen in de resterende 58%). Het kan leuk bedoelde ironie zijn dat er ergens in die 42% al staat: ‘Daniël, ik weet dat dit allemaal nogal langdradig klinkt’, maar het geeft wel te denken dat schrijfster noch uitgever er in werkelijkheid geen been in hebben gezien de hele boel ongewijzigd te laten drukken en de wereld in te sturen.
Dat, die 42%, is waartoe mijn lectuur zich beperkt. Ik ga niet verder. Dat heeft mede te maken met het gegeven dat ik bij die grens al te vaak was gestruikeld over de loze frase ‘op de een of andere manier’ (die negen keer voorkomt in de gehele roman, naast nog drie andere ‘een of andere’ dingen), welke frequentie overigens in het niet valt bij de 369 keer dat er (nog zo’n narratieve stoplap) ‘misschien’ iets het geval was* en de 606 keer dat er ’toen’ iets gebeurde.
Sowieso mitrailleert Vanhauwaert wat vaak met woorden of frases. Een alinea die begint met ‘Elke keer verzon mijn vader’, gaat in de tweede zin verder met: ‘Zo vertelde hij een keer’ en in de zesde met: ‘Een andere keer’, zonder dat het de bedoeling lijkt de chronologische volgorde van de besproken beuzelarijen tot onderwerp van een literaire quiz te maken.
De alinea erna heeft als derde woord ‘ooit’ (een woord dat verder nog 50 keer voorkomt in de roman) en zestien woorden later is het ‘altijd’. Ik noem dat vaag. Het stopwoord ‘nooit’ mag trouwens 65 keer Schwung aan het verhaal geven (waarvan 32 keer voorafgegaan door ‘nog’), en dat valt weer in het niet bij de frequentie waarmee ‘altijd’ (maar liefst 117 maal) vaart in de vertelling mag proberen te pompen. Ik zie er evenwel vertelkracht, spanning, feit noch fictie in.
De hier en daar ingezette beeldspraak is om van het dak te springen. Een alinea die begint met ‘Die vakantie in Rusland zorgde ervoor dat mijn ouders nog verder uit elkaar dreven’, heeft als derde en laatste zin: ‘Mijn ouders zijn nooit gescheiden, maar de leegte tussen hen kreeg Siberische proporties.’ Meteen in de daarop volgende alinea staat geen opzichtige beeldspraak, maar wel dit te lezen:
Daar waar mijn ouders door die reis nog verder uit elkaar dreven, groeide ik, paradoxaal genoeg, weer naar mijn vader toe.
Primo: de platte formule-herhaling (‘uit elkaar drijven’, en dan niet in de reguliere betekenis, terwijl er in Siberië weinig zwem- of vaarwater is om in uit elkaar te drijven, zeker voor huwelijkspartners zonder ijsbreker), die repetitio dus, slaat het veronderstelde drama dood. Secundo: dat ‘daar waar’ slaat als een regenwurm op een schroevendraaier. Tertio: van een ware paradox lijkt me hier geen sprake te zijn.
In die passage over de vader staat ook dat ‘hij leed aan dezelfde ziekte als zijn moeder, […], de ziekte die je zelf tot gedesoriënteerde schotelantenne maakt.’
Elders staat in elf kleine tekstregels op mijn e-lezer-beeldschermpje eerst het woord ‘omeletje’ tweemaal en daarna ‘omelet’, ook tweemaal, waar dan de deze zin op volgt:
De zon trilde oranjegeel boven de rivier, alsof ze zelf een eierdooier was.
Het lijkt een aardig, associatief, lexicaal verband, maar ik vraag me dan af of er wel een garde was in die keuken, en wat er mis was met de zon, trillend boven de rivier als de dooier in een lauw spiegelei, en wat het een met het ander te maken heeft in het verhaal, qua gebeurtenis.
Tot besluit van deze onvolledige lijst van in de knop gebroken stijlbloempjes de observatie dat Vanhauwaert een gevoelige zwerfpoes-scène, die als mise en abîme zou zijn op te vatten, harteloos in de walmende kliko met valse pathetiek kiepert door het inzetten van een overdaad aan dramatisch opdikkend bedoelde epitheta, namelijk ‘lustig’, ‘hartverscheurend’, ‘wijde’, ‘helderblauwe’, ‘aandoenlijk’ en ‘koddige’ bij respectievelijk ‘opslobberen’, ‘miauwen’, ‘wereld’, ‘oogjes’, ‘aankijken’ en ‘snoetje’.
Dit stuk verscheen eerder op Klasse!
*’Perhaps be damned’ en ‘dam per’apsez’ noteerde Ezra Pound al meer dan een eeuw geleden niet ten onrechte in de marges van een typoscript van T.S, Eliots The Waste Land.
Robert Kruzdlo zegt
Er zit dus veel mislukkingen in haar proza. De kunst van de mislukking. Beeldend dat wel, maar het is kleien met ijzer.