Feestdag
Mijn vrouw Jeanette
Had te lang geslapen,
Zij was gaar in het hoofd en raar ter been.
We zeiden daarom: we hebben beloofd
Vandaag veel te werken en we gaan alleen
Een klein ommetje fietsen voor we ons daartoe zetten.
Er was veel vertier. Er zwierden vlaggen
De hele stad door en iedereen
Droeg oranje siersels met veel plezier:
Oranje mutsen van dun papier,
Oranje pompoenen op ieders schoenen
En oranje sjerpen om ieder heen.
De kinderen bliezen kartonnen trompetten
(Wie een toeter heeft op een feestdag moet
Aan één stuk toeteren — geen mens kan ’t beletten —
Tot hij gaar in het hoofd wordt en raar ter been),
Het joelen was mooi, maar we hadden geen petten,
We fietsten er enkel maar doorheen.
Toen blies de rivierwind ons al tegemoet.
We snoven de geuren. In de verte woven
De kleurige vlaggen, er voeren boten,
En rijzige kranen met grijze contouren
Stonden meer dan menselijk langs de rivier,
De zon wierp met geweldige zwier
Een vuurwerk van kleur over alles heen,
Een waaier van stralen. We hoorden ze klinken
Als ze ’t water raakten: iets zilverwits,
Metalen munten op een vlak van steen,
Hel klaterende stemmen, heel schel,
Bijna bits.
Alfred Kossmann (1922-1998)
uit: De bosheks (1951)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter