Deze jaren brengt uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de bekendste boeken van F. Bordewijk opnieuw uit. Binnenkort verschijnt zijn meesterwerk Rood Paleis, waarover ik vorige maand iets vertelde in het radioprogramma De Taalstaat. In 2017 was het de beurt aan Karakter uit 1938.
Deze eerste collegeweek van de laatste onderwijsperiode staat enigszins in het teken van deze schrijver. Met onze tweedejaars Nederlands buig ik mij over Bint (1934) in het kader van autonomie, engagement en activisme in de jaren dertig. Met masterstudenten Rechtswetenschappen besprak ik gisteren Karakter.
Het is altijd boeiend om te zien hoe jonge juristen deze roman, die zich afspeelt in de wereld van de advocatuur, lezen en interpreteren. Zo valt hen op hoe de verteller vanaf de eerste bladzijde het juridische stijlregister gebruikt: vermelding van tijd en locatie worden onmiddellijk gevolgd door het noemen van achtereenvolgens de partijen en de relevante feiten. Maar door die zakelijke taalhandelingen heen schemert een meer metaforisch register, dat een andere wereld oproept dan die van kantoor en beroep. Het begin van dat eerste hoofdstuk, ‘Neen’, blijft weergaloos.
“In het zwartst van de tijd, omtrent Kerstmis, werd op de Rotterdamse kraamzaal het kind Jacob Willem Katadreuffe met de sectio caesaria ter wereld geholpen. Zijn moeder was de achttienjarige dienstbode Jacoba Katadreuffe, zij werd bij verkorting Joba genoemd. Zijn vader was de deurwaarder A.B. Dreverhaven, een man van achter in de dertig, toen reeds bekend als het zwaard zonder genade voor iedere schuldenaar die hem in handen viel.”
Zo worden de stukken op het bord gezet en een van die stukken is een keizerskind dat al bij zijn geboorte geholpen moet worden. Met het zwaard zonder genade kondigt de strijd die hem te wachten staat zich reeds aan. Het kind is de zoon van een moeder wier naam en leeftijd met precisie worden vermeld en van een vader die weliswaar een scherp omlijnd beroep belichaamt, maar die geen voornamen krijgt, wiens leeftijd slechts bij benadering wordt aangeduid en die in de roman voornamelijk zal bestaan uit attributen (een hoed, een penning, een mes).
Zo betreden we de dubbele wereld van deze roman: die van het dagelijks licht en van de demonische duisternis, die van de wet als recht en de wet als macht. Menno ter Braak vatte het mooi samen met potlood op het schutblad van zijn exemplaar van Karakter (Universiteitsbibliotheken Leiden, collectie MtB): “Huiskamerroman in cyclopenroman”. Voor hem stond deze roman boven het groteske Rood Paleis, want zij was opgetrokken “uit een sfeer, waarin B. reëel thuis is, evenals in Bint.”
Het zal de gewezen leraar en praktiserende advocaat mr. F. Bordewijk tamelijk onverschillig hebben gelaten. Men moest de persoon nu eenmaal niet gelijkstellen aan de schrijver, die hij in een laat televisiefragment dan ook aanduidde als “een zekere Bordewijk”.
Laat een reactie achter