Je vindt het al een jaar of dertig in wetenschapscommunicatie: het verhaal dat er tussen arme en rijke kinderen een ’taalkloof’ bestaat van ongeveer 30 miljoen woorden. Als ze een jaar of vier zijn zouden kinderen van rijke ouders ongeveer 30 miljoen meer woorden gehoord hebben dan kinderen van arme ouders.
Die observatie, en de term ’taalkloof’ (language gap) komen uit een boek uit 1995 van de psychologen Betty Hart en Todd Risley. Ze ontvangen een kritische bespreking in een artikel van Megan Figueroa in de bundel Decolonizing linguistics.
Witte middenklasse
Figueroa wijst erop dat er wel het een en ander valt af te dingen van dat hele begrip taalkloof. Hij was gebaseerd op opnamen die Hart en Todd maakten bij 42 gezinnen – gedurende twee jaar tijd werd ieder gezin een uur lang opgenomen. Dat is wel een heel klein venster in de werkelijkheid waarin mensen leven. Daar komt nog bij dat het niet zo gek is om te denken dat mensen uit de lagere inkomensgroepen anders reageerden op de aanwezigheid van een onderzoeker en een microfoon dan mensen met meer geld. De hele bevinding is daarmee alles bij elkaar nogal dubieus.
Volgens Figueroa zit er ook potentieel iets racisistisch in de bevindingen. De arme mensen waren allemaal zwart, de rijkere mensen (bijna) allemaal wit, en dus ging de correlatie – voor zover die dus al bestaat – minstens evenveel over ras als over inkomen. Het wekt dus de suggestie dat zwarte mensen minder praten, minder goed met taal omgaan. De aanbeveling van Hart en Risley om arme kinderen op andere manieren een rijker taalaanbod te geven, zou je dus ook kunnen zien als een poging om iedereen maar weer eens de witte middenklasse ten voorbeeld te stellen.
Uit allerlei taalkundig onderzoek weten we verder dat eigenlijk alle talen en taalvariëteiten gelijkwaardig zijn, zegt Figueroa. Je kunt in iedere taal alles zeggen. Dus hoezo is er sprake van een kloof?
Schoolsysteem
Even terzijde: Figueroa presenteert een en ander als een voorbeeld van het feilen van de taalwetenschap, maar ik kan dan toch niet nalaten om erop te wijzen dat Hart en Risley psychologen waren en dat ik nog nooit een taalkundige ben tegengekomen die hun bevindingen serieus nam. Ik vind het in ieder geval zelfs zonder enig onderzoek een redelijk bizarre bewering, die volkomen niet strookt met mijn ervaring, als zouden arme mensen minder met hun kinderen praten dan rijke (of zwarte dan witte).
Nu kun je je afvragen of er, in ieder geval in de 21e eeuw, niet alsnog een kloof is ontstaan – niet zozeer langs lijnen van inkomen of ras, maar van opleiding. En niet zozeer in termen van spreektaal, maar van schrijftaal. Breed gedeeld worden de zorgen over het feit dat kinderen, en vooral kinderen van technisch opgeleide ouders, te weinig te lezen krijgen.
Ook hierover zou je je natuurlijk kunnen afvragen of je met leesbevordering niet eigenlijk stimuleert dat iedereen zich richt op de normen van de witte middenklasse. Maar dat kun je je vervolgens afvragen over het hele schoolsysteem.
Frans de Graaf zegt
Zonder het genoemde boek en de kritische bespreking gelezen te hebben, zou ik het volgende willen toevoegen. Tijdens mijn studie in de jaren 70 ging het tijdens het bijvak Algemene Taalwetenschap niet zozeer over het aantal woorden dat kinderen uit verschillende milieus te horen krijgen, maar over de verschillen in het taalgebruik waardoor kinderen worden omringd. Ik vat het even samen.
Kinderen van hoog opgeleiden horen veel beschouwingen, dwz doorwrochte betogen waarin beweringen vergezeld gaan van argumenten voor en tegen. Maatschappelijke en andere problemen worden geanalyseerd en in een bredere context geplaatst. Zo leren deze kinderen kritisch denken en genuanceerd spreken. Kinderen van laag opgeleiden horen niet veel meer dan beweringen en instructies zonder dat wordt ingegaan op het hoe en waarom, met alle gevolgen voor hun taalvaardigheid. Dit verschil in taalvaardigheid was het voorwerp van de ‘deficiëntiehypothese van Bernstein’. De grote tegenstrever van Bernstein was Labov, die via participerende observatie gecompliceerde teksten ontdekte die onder kinderen van laag opgeleiden populair waren en de deficiëntiehypothese leken te weerleggen. Ongeacht wie er gelijk heeft, had ik altijd de indruk (en nu sluit ik aan bij een recent stukje op deze website over de sociale positie van de onderzoeker) dat de voorkeur van taalkundigen voor Bernstein dan wel Labov nauw samenhing met hun politieke en maatschappelijke opvattingen.
Frans de Graaf
René Spruijt zegt
In de jaren 70, 80 en 90 heb ik op een school voor primair gewerkt in een ‘achterstandswijk’. Mijn ervaring is dat kinderen uit sociaal maatschappelijk zwakkere gezinssituaties een armer taalgebruik lieten zien dan kinderen uit dezelfde wijk met hoger opgeleide ouders. Ik heb dit nooit wetenschappelijk onderzocht, maar steeds bevestigd gekregen uit praten met en lezen van verhalen van kinderen in de klas. Een rijker en passender (lees stimulerender) taalaanbod zou het taalgebruik van beide groepen verbeteren. Ik heb dus veel boeken voorgelezen in de verloren kwartiertjes tussen de lessen die aan dit (naar mijn oordeel) kwaliteitstaalaanbod voldeden.
Vooral het zinsgebruik (nieuwere woorden, langere zinnen, betere zinsbouw) in hun opstellen liet een (tijdelijke?) verbetering zien.
En ja, ik noem mijzelf links.
Francisca Wagenmakers zegt
Dank, Marc, dat je benoemt dat het zorgelijk is dat kinderen van technisch opgeleide ouders minder te lezen krijgen. (Ik vis deze zin eruit.) Lezen bevordert taalvaardigheid en zo blijven deze kinderen achter in hun taalontwikkeling. Ook ik ben een kind uit een technisch nest, maar als ingenieur ben ik niet zo’n ‘ouder’. Op latere leeftijd ben ik leraar Nederlands geworden, omdat het me duidelijk werd dat de technische hbo-studenten aan wie ik lesgaf (vaak weer kinderen van technische ouders) het belang van taalvaardigheid onderschatten. Hierdoor kunnen zij zich minder goed uitdrukken, begrijpen ze minder van de wereld en zullen ze wellicht minder zelfvertrouwen hebben. Dat is dus zorgelijk, zowel voor henzelf als voor onze maatschappij waarin ze een grote verantwoordelijkheid dragen als technisch expert. Werd dat echter, zoals je beweert, maar breedgedragen. Zowel in technische als niet-technische kringen hoor ik regelmatig dat een goede taalbeheersing voor technische studenten niet zo belangrijk is. Ai, denk ik dan, zo vallen straks de vliegtuigen uit de lucht door niet-begrepen instructies, kunnen we het belang van vaccinaties niet uitleggen en lekken we risicovolle technische kennis naar onbetrouwbare partners. Academische taalvaardigheid in het hoger onderwijs is essentieel, ook in de techniek. Lastige teksten lezen moet, ook daar.