Uitgesproken bij de presentatie van Boekhouders van de vergankelijkheid, Kunstlievend Genootschap Pictura, Groningen, 16 mei 2024.
Te mogen spreken in het prachtige Groningen bracht een vroege herinnering uit mijn loopbaan als neerlandicus bij me boven. Ik had hier namelijk ooit een heuse Harry Mulisch-ervaring. U kent het – allicht apocriefe – verhaal van Mulisch die zich in Américain in Amsterdam met enige regelmaat opzettelijk zou laten opbellen, zodat zijn naam maar luid en duidelijk door het etablissement zou schallen.
Ik was als jonge neerlandicus op het promotiefeest van een Groningse collega-promovendus, toen de vriend bij wie ik hier in de stad zou logeren me probeerde te bereiken. Het was, jongelui, vér voor de tijd van de mobiele telefonie. In de feestzaal waren mensen geanimeerd in gesprek, de dansvloer was druk, de muziek stond hard. Tot plots alles stilviel en er luid geroepen werd: ‘Telefoon voor Jos Joosten! Telefoon voor Jos Joosten!’ Eerder gegeneerd dan trots sloop ik telefoonwaarts. De muziek ging weer aan en alles ging door. Maar kort erna stapte een grote, wat kalende man op mij af: ‘Ben jij nou Jos Joosten? Mag ik me voorstellen? Ik ben Gillis Dorleijn.’
Mooier zou mijn professionele leven nooit meer worden, dacht ik op dat moment: de fameuze Groningse hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Dorleijn die zich aan mij kwam voorstellen (in plaats van andersom (wat ik natuurlijk helemaal niet gedurfd zou hebben)). En nu sta ik hier, uitgenodigd om Mathijs Sanders te mogen toespreken, de rechtstreekse opvolger van dezelfde Dorleijn. Het is met mij, zo kun je wel zeggen, boven verwachting afgelopen. En dan is de gelegenheid waarvoor ik hier ben ook nog eens héél bijzonder, namelijk het verschijnen van Mathijs’ nieuwe boek Boekhouders van de vergankelijkheid: late stijl in nieuwe poëzie. Op de uitnodiging om iets te zeggen heb ik zonder aarzelen, meteen en graag ‘ja’ gezegd, want ik wist bij voorbaat dat het een goed boek zou zijn. Mathijs schrijft namelijk alleen maar goede teksten. En dat is geen ironie. Alles wat hij schrijft komt voort uit bedachtzaamheid, belezenheid, fijnzinnigheid en een groot vermogen tot enthousiasmeren. En dat is bij Boekhouders van de vergankelijkheid niet anders, weet ik nu.
Een extra reden dat ik blij ben juist iets over dit boek iets te mogen zeggen, hangt samen met het onderwerp late stijl, of late style. Ik leerde het pas tamelijk recent kennen. In 2018 publiceerde ik De verdeelde mens, de biografie van de jonggestorven Brusselse schrijver Jan Walravens. In zijn prozawerk doet zich een schoolvoorbeeld van late stijl voor. Walravens was in de naoorlogse jaren in Vlaanderen dé propagandist van het existentialisme, hij publiceerde er talloze essays en lezingen over en schreef twee zeer zwaarmoedige romans, die haast doorbogen onder de last van zijn levensvisie. Het tragische geval wil dat Walravens niet zo lang voor zijn vroege overlijden op 44-jarige leeftijd wist dat hij terminaal ziek was. In die laatste periode schreef hij nog enkele wondermooie novellen, die door liefhebbers en kenners, zoals Louis-Paul Boon, beschouwd worden als het mooiste wat hij ooit maakte. Bevrijd van elke zendingsdrang, het verlangen om koste wat kost een boodschap over te brengen, voelde hij zich, in het aangezicht van zijn dood, vrij om te schrijven wat hij wilde en zijn werk vertoont hier een evidente en abrupte breuk met al het eerdere wat hij schreef. Ik sprak eens met collega Johan Oosterman over deze laatste periode van Walravens, en hij wees me erop dat dit een schoolvoorbeeld van late style van Edward Saïd was.
Met dit voorbeeld heb ik, denk ik, de centrale benadering van Mathijs geïntroduceerd, zij het dat hij aan late stijl een wat eigen invulling geeft. In zijn definitie is het geval Walravens zeker herkenbaar, maar de strekking is toch nét anders. Het gaat bij hem om:
Een sterk besef van vergankelijkheid en opvlammende productiviteit; schatplichtigheid aan het verleden en een verlangen om op weg naar het einde nieuwe wegen te verkennen. Als iets de in dit boek besproken gedichten kenmerkt, dan is het wel het samenspel van traditie en vernieuwing, eindigheidsbesef en levensdrift. De dichters voelen zich bevrijd van de drang om zich te bewijzen. Zij kennen de traditie, blikken terug op de afgelegde weg en kijken verlangend of huiverend uit naar een onbestemde toekomst. Hun kwetsbare en weerbare poëzie engageert zich met de wereld van nu en verzet zich tegen een verstenende status quo. [158]
En dit is de rode draad die de kundige gids Mathijs Sanders ons als lezers gedurende het hele boek aanreikt, op een fascinerende tocht door welbeschouwd bepaald uiteenlopende poëtische oeuvres. En ik denk dat hij er inderdaad een niet alleen handig maar vooral zeer relevant handvat mee heeft gevonden om elke lezer houvast te geven bij het aanschouwen van zulk uiteenlopend werk.
Ben ik onder indruk van dit analytische vakwerk van Sanders?
Ten eerste – en voluit: ja! Absoluut. Mathijs is een excellente poëzielezer, die doet wat alleen de beste analytici kunnen: een tekst open leggen, laten resoneren, weidsheden laten vertonen die je bij eerste lectuur niet zag, en met dat alles tóch de poëzie niet kapotmaken. Mooi is ook dat hij, zonder polemisch, laat staan aanvallend, te zijn, van het object van zijn boek ook een klein statement maakt. Er is de laatste tijd veel en vaak verheugend goed geschreven over jonge dichters van het nieuwe millennium. Sanders heeft daar een kanttekening bij: ‘Niet alleen jonge dichters doen ertoe, zij delen het speelveld met oudere schrijvers die nieuwe wegen verkennen. Ook zij zijn dichters van nu.’ [38] Wat twee, drie decennia geleden nog vanzelf sprak, eigenlijk de canonieke regel was, is nu een haast unzeitgemässe waarschuwing vooraf, door Sanders met lichte ironie maar welgemeend naar voren gebracht.
Maar – ten tweede: ik ben dus onder de indruk, maar ben ik ook overtuigd van Sanders’ aanname van werking van late stijl? Laat ik daarop antwoorden: grotendeels. Ten dele is zijn aanpak retorisch slim en daardoor onontkoombaar. Op vele plaatsen in het boek postuleert onze auteur stomweg een gedicht, reeks gedichten of een bundel als ‘late poëzie’. Een uitgekiende manoeuvre, want zo sta je als kritische lezer meteen met 1-0 achter. Aan ons dus om vanuit die achterstand vragen te gaan stellen. Ik heb daarbij meteen iets merkwaardigs vastgesteld, namelijk dat ik de aanname van late stijl minder overtuigend vind bij dichters over wie ikzelf minder enthousiast ben. Zo ben ik niet dol op het werk van H.C. ten Berge (brrrr met al die ijsberen) of Nooteboom. Of het nou vroeg of laat is: ik vind Nootebooms stijl altijd onverteerbaar (waarbij ik overigens meteen moet zeggen dat aan Nooteboom wel lof toekomt als oorspronkelijke genius achter de mooie titel van Sanders’ boek).
Hoe mooier ik een bundel vind, hoe sneller ik dus met Sanders meega, zoals bij zijn tekst over Sneller langzaam van Judith Herzberg, een van de mooiste poëziebundels die de afgelopen jaren verscheen, of de poëzie van Joke van Leeuwen.
Wat ik vooral mooi vind is dat Sanders je met zijn boek over ‘late stijl’ aanzet tot verder denken. Een van de dingen die mij begon te fascineren is de vraag hoe het concept zich verhoudt tot Harold Blooms fameuze ‘anxiety of influence’. Bloom beschrijft hoe – vooral jonge – dichters omgaan met de invloed van grote voorgangers, en welke uiteenlopende strategieën ze hanteren om die invloed te negeren, ontkennen of teniet te doen. Dit zou een mooie systematische tegenhanger met de late stijl kunnen vormen.
Een andere gedachte die mij te binnen viel was of je bij bepaalde dichters van een jongere generatie (de mijne, eigenlijk) ook iets zou kunnen met dat concept ‘late stijl’. Ik denk bijvoorbeeld aan Dirk van Bastelaere die na een succesvolle, veelbesproken en bekroonde carrière nu al bijna twintig jaar niets (of nauwelijks iets) liet horen. Ik denk aan Marc Reugebrink die in de jaren negentig in het Nederlandstalige literaire debat een prominente rol speelde als dichter en poëziecriticus, maar na een ingrijpende persoonlijke ervaring, meer dan dertig jaar geen poëzie schreef, maar dit jaar ineens met een nieuwe bundel kwam. Of kijk naar Peter Verhelst die publiekelijk (zelfs meermalen) aangaf te stoppen met poëzie schrijven, maar sindsdien enkele van zijn mooiste bundels publiceerde. Hoe zou je deze casus kunnen bezien in het licht van late stijl?
Mathijs Sanders’ boek leidt tot een paradoxale situatie, merkte ik. Je wilt het namelijk steeds tijdens de lectuur wegleggen. Namelijk: om de bundels zelf te gaan lezen en je eigen vragen toe te voegen: zie ik het ook zo? Hoe zat het nou ook alweer met dit of dat gedicht? Of met het gedicht erna, dat hij gek genoeg niet behandelt. En dat is mooi als beschouwingen dat teweegbrengen.
Maar Boekhouders van de vergankelijkheid wegleggen zou jammer zijn als het betekent dat je niet terugkeert naar het boek om opnieuw deelgenoot te worden van nieuwe in- en vergezichten. En vooral ook omdat je anders misschien het eigenlijk gewoon ronduit ontroerende slothoofdstuk zou missen. Hier neemt het boek een wending die mij, op dit moment al helemaal door een persoonlijke omstandigheid, erg raakte. Mathijs schrijft over zijn overleden ouders en heeft het zo in feite over de ‘late stijl’ van de lezers, die zij waren. En hij verbindt hun beider veronderstelde leeservaringen met de poëzie van Gerrit Kouwenaar en Menno Wigman (een dichter die ik overigens veel te lang veel te onderschat heb). Het is een prachtige apotheose. Hier komt het poëtische, het literatuurwetenschappelijke, het essayistische én het persoonlijke op een wel heel erg fraaie manier samen.
Boekhouders van de vergankelijkheid is een prachtpleidooi voor het goed lezen van poëzie, voor het nadenken over de implicaties van poëzie – implicaties voor je eigen leven en sterfelijkheid, om het maar even zwaar te zeggen, én voor de wereld. Maar we hebben het hier ook over het Barthesiaanse ‘plezier van de tekst’ en dan gaat het, in mijn geval, over het enorme plezier dat ik beleefde aan het lezen van Mathijs Sanders’ boek én over het uitgestelde plezier, van alle poëzie die je erdoor moet gaan lezen of herlezen.
Laat een reactie achter