Dode parachutist
Hij ligt voorover in het verend gras,
Een vreemde vlek in een besterde wei, —
Naast smalle sloten, waar ’t gebroken glas
Van water rimpelt langs de bloemensprei.
Hij sluimert, zich van alles onbewust:
De vijand die hem vindt, op zij rolt met zijn voet,
In ongeremde haat, in donkere dodenslust,
Een grap zegt die zijn maat uitzinnig lachen doet.
Maar … was het dit niet wat hij van het lief
Begeerde, toen hij haar nog eenmaal nam:
Een niet beseffen, een volstrekt verlies
Ten vochten grond waartoe hij zwevend kwam?
Brak heel zijn sterkte in één duizeling
Niet op haar dauw, haar zachte bodem stuk?
Was deze neertocht, deze werveling
Niet ’t opperste, het diepst begeerd geluk?
Elisabeth Cheixaou (1907-1997)
uit: Witte donderdag (1946)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter