Helge Bonset schrijft iedere maand over Nederlandstalige boeken die je zou moeten (her)lezen
Mijn werk was nogal eentonig in de vrieskelders: het meten van temperaturen die dag en nacht op vriespunt hadden te staan. Het was geen moeilijk werk, maar weinigen konden het uithouden iedere dag acht uren stipt aan de noordpool te zijn.
Als nu maar gauw de bel wou luiden, ik heb er meer dan genoeg mijn buik van vol en zou op straat willen zijn en alles zien en horen, misschien aanraken – ik geloof dat men de dingen eigenlijk meer kan leren kennen door ze aan te raken.
Neen ik kan hier niet blijven – ik wil hier niet blijven, zo heel alleen. Een mens is niet geboren om ergens heel alleen te zitten. Eenzaamheid is een straf.
Zo beginnen de verhalen van de drie hoofdpersonen in Menuet: de man, het jonge meisje dat bij hem en zijn vrouw de huishouding doet, en de vrouw van de man. In deze volgorde vertellen ze hun verhaal, met als titels De vrieskelders, Mijn planeet en Het eiland.
Er is sprake van een parallel ik-perspectief: de verhalen spelen zich gelijktijdig af en de drie hoofdpersonen vertellen in grote lijnen dezelfde gebeurtenissen.
De vrieskelders
De man in de vrieskelders is van nature eenzaam: “Toen ik werkelijk een knaap was kon ik mij nog verbeelden eens te zullen trouwen en in een stille buurt te wonen, in de avond of de zondagmorgen een glas bier te drinken en een gesprek te voeren. Ik ontdekte al spoedig met niemand gesprekken te kunnen voeren, zij hadden het over hun vrouw en over hun loon, over feiten en nooit eens over oorzaken – nooit eens over het waarom of waartoe van al deze dingen. “
Ik integendeel wist hoezeer alle anderen mij voor waren, hoe zij zich met zekerheid bewogen, hoe zij handelden, hoe zij rotsvast overtuigd waren – zij bewogen zich in hun eigen wereld, op hun eigen terreinen die zij van voor hun geboorte reeds hadden doorkruist. Zij hadden gelijk, en ik had ongelijk.
Hij is getrouwd met een vrouw die hem in vele opzichten vreemd is. “Zij was zeer energiek, mijn vrouw. Zij was vooral kategoriek. Zij zei hoe iets was, en nooit zou zij daaraan getwijfeld hebben. Zij duldde geen tegenspraak – nee, zij wist niet eens dat iemand een andere kijk op de dingen kon hebben.”
Ik keek ernaar, het was een gezondheidsband van mijn vrouw. Op de dagen dat mijn vrouw haar veranderingen had (zoals men dat daar in onze buurt noemde) schortte zij de rokken en hechtte ze zich tussen de benen een band vast. Zij deed het zoals een chauffeur die een reservewiel steekt.
Ook haar interesse voor het wel en wee van buren en familieleden deelt hij niet. Meestal trekt hij zich terug in zijn rommelkamertje, waar hij zich bezighoudt met zijn verzameling krantenberichten over bizarre en gruwelijke gebeurtenissen, die door het hele boek heen onderaan de pagina apart worden weergegeven.
Geprikkeld wordt hij door kleine meisjes die hij op weg van zijn werk naar huis ziet spelen. Ook het meisje dat zijn vrouw in de huishouding helpt, roept erotische gevoelens in hem wakker: “Het meisje bewoog op de hurken, ik hoopte dat zij zich naar mij toewenden zou terwijl ze dieper onder de kast graaien ging. (…..) Langs het dagblad heen bewogen mijn ogen, hijgende vissen, naar de holte van haar rokje heen. Toch drong het tot haar door dat zij open was voor mijn ogen – zij bleef echter weifelend glimlachen en liet de witte sneeuw van haar broek dwarrelen voor mijn ogen.” Maar zijn gevoelens zijn niet alleen erotisch: er is ook een zekere geestelijke verwantschap. Hij voelt aan dat voor het meisje de wereld even weinig vanzelfsprekend is als voor hemzelf.
Op een avond vindt de man zijn vrouw bewusteloos in de tuin. Zij is met haar keel tegen een waslijn aangelopen. Korte tijd later blijkt zij een kind te verwachten, tot schrik van de man, die in het seksuele contact met zijn vrouw steeds geprobeerd heeft een zwangerschap te voorkomen. De dagen rond de bevalling is het hulpje in de huishouding niet aanwezig. Als ze terugkomt mag zij de intussen geboren baby vasthouden. Dan streelt de man haar, over het kind heen.
Een tijdje later stort hij op zijn werk van een overloop. Hij moet rust houden en heeft daardoor alle tijd het meisje gade te slaan. Op een zeker moment vlijt zij zich tegen hem aan in de stoel en opent zij zijn kleren. “Haar hoofd lag tegen mijn schouder aan, haar gelaat was verborgen, haar handen openden voorzichtig de overall en gingen op speurtocht over het eenzame land van mijn lichaam. Neen, het was geen speurtocht, het was niet aarzelend genoeg daarvoor. Het was meer het doorschrijden van een bekende en vertrouwde stad.” Dan vertelt zij hem iets wat hij nog niet weet, en ook de lezer niet.
Mijn planeet
Het meisje hongert naar nieuwe ervaringen en heeft minachting voor de zekerheden van de mensen in haar omgeving. Met vragen en opmerkingen probeert zij die te ondermijnen: “Zullen ook mijn borsten hard zijn? Ik heb het in de biechtstoel gevraagd. Ik vind het een dwaze vraag. Het is opwindend dergelijke vragen te stellen en daardoor iets overhoop te gooien binnen in de mensen. Ik doe graag iets verkeerd. Ik vind het zo dwaas al wat zij doen, stenen aanbrengen en huizen bouwen en kinderen maken.”
Zij voelt een zekere affiniteit met de man, maar “Hij is anders dan ik, en toch is hij bijna net dezelfde – de meeste mensen zien over alle dingen heen, zijn vrouw ook, maar hij merkt ze op gelijk ik ze opmerk…maar het is net of het hem verdriet doet. Hoe is dat mogelijk, hoe kan hij al die krantenknipsels treurig vinden, en niet dwaas?”
Over zijn vrouw zegt ze: “Zij is een vrouw die graag lacht en babbelt en niet veel nadenkt, dat zie ik wel. Zij is alles gauw vergeten, en nooit stelt zij zichzelf vragen die haar zouden overhoop gooien. In het begin heb ik haar veel vragen gesteld, maar niet om antwoord te krijgen doch alleen om iets in haar op stelten te zetten. Het heeft geen nut.”
Het meisje merkt dat de vrouw lastiggevallen wordt door haar zwager, een vertegenwoordiger die met de door haar gemaakte kinderkleren de winkels langs gaat. Ze bespeurt de seksuele drift in deze man en beseft dat zijzelf liever dan met hem met de echtgenoot van de vrouw seks zou beleven. Deze gedachte brengt haar van haar stuk: ”Of bijvoorbeeld haar man. God…ik zou dit laatste willen wegdenken, er vlug omheen denken, het met heel veel andere gedachten begraven (……) Ik mag er gerust dat ‘’bijvoorbeeld’ aflaten, want vooral bij hèm zou het opwindend worden.”
De vrouw kan zich slecht tegen haar zwager verweren, zodat hij een afspraak met haar kan forceren in de achtertuin, waar hij haar overweldigt. Het verhaal van de vrouw over de waslijn wekt de argwaan van het meisje; zij vermoedt wat er voór dat moment gebeurd is. Als de vrouw lichamelijke klachten krijgt, heeft het meisje, eerder dan de man, door dat zij zwanger is. De toenaderingspoging van de man, na de geboorte van het kind, brengt het meisje in verwarring.
Op een dag ziet zij dat de man, die herstelt van het ongeluk op zijn werk, seksueel opgewonden van haar raakt: “En in de spiegel zie ik hem liggen, hoe hij mij aankijkt, en hoe dat daar verlangend, smekend, zwijgend naar mij staat opgericht. En ik vraag me af waarom die spons in mijn hand geen steen is die ik in de spiegel werp waarin ik hem weerkaatst zie. Een steen die ik hem daar tussen de benen gooi zodat het een eind heeft – dit, en alles. En waarom zou ik deze steen niet gooien, waarom zou ik verzwijgen wat ik weet en wat zij weet? Bah, ik doe het – ik werp me naast hem neer in de zetel! (…..) Ik vertel het hem – want hij is niet iemand die het recht heeft niet te weten wat hij weten moet – geen mens heeft dat recht. En de deur gaat open en zij staat daar met het kind, en kijkt op ons neer.”
Het eiland
De vrouw wil een leven met veel saamhorigheid, bedrijvigheid en weinig gepieker: “Eenzaamheid is een straf. Men sluit dezen ergens heel alleen op die een moord hebben begaan of die krankzinnig zijn geworden (….) Alle anderen horen bij mekaar, wij moeten blijkbaar ergens heen, wij hebben allen samen iets te ondernemen. Ik wil bij deze anderen zijn, en niet hier zitten alsof ik iets heb misdaan. Ik wil er ook niet over nadenken waar wij ergens heen willen, het is niet goed daar neer te zitten en daarover na te denken, of zich vragen te beginnen stellen. Wij moeten voort alsof wij door de nacht strompelen, door het duister.”
De levensinstelling van zowel het meisje als haar man zijn haar vreemd: “Ik zeg het haar voortdurend, dat zij niet zo hoeft te vragen, zo ver alles wil achterhalen, en over dat alles dan gaan nadenken…en wat voor vreemde vragen, wat voor vreemde gedachten! Ge moogt daar niet zo diep op ingaan, zeg ik haar – want dat is de waarheid, wie al te diep op de dingen ingaat moet verloren lopen, dat kan niet anders. Gelijk hij nu, hij zit daar maar en vraagt zich allerlei af. Hij knipt watweetik uit de kranten en bewaart dat, tot wat nut of wat doel? Ik zou die kranten voor hem moeten bewaren, net of ik niets anders te doen heb. Meestal heb ik ze verbrand in de kachel, of heb ik er iets mee ingepakt. Waarom doet hij niet liever iets anders, waarom speelt hij niet met de duiven zoals mijn vader, of drinkt hij geen pint bier zoals de andere mannen in de zondagavond.”
Seksualiteit wantrouwt de vrouw als een kracht die een mens uit zijn gewone doen brengt, gebaseerd op haar ervaring met een oudere man toen ze 15 jaar was. Zij heeft het moeilijk met het opdringerige gedrag van haar zwager, en de wetenschap dat het meisje de avances van die zwager belangstellend gadeslaat. De ontmoeting in de tuin die de zwager haar afdwingt, wil de vrouw gebruiken om een eind te maken aan zijn toenaderingspogingen. Zij kan hem echter niet weerstaan en laat zich overweldigen. Nadat zij zich heeft bevrijd, loopt zij tegen de waslijn aan en verliest het bewustzijn.
Tijdens de zwangerschap voelt de vrouw zich opgesloten in haar huis, een toestand die wordt verergerd, doordat het meisje haar bestookt met insinuerende opmerkingen. Ze ziet dat haar man het meisje aanhaalt als hij het pasgeboren kind in haar armen heeft gelegd.
Zij stonden er beiden over heengebogen en keken naar het kind van een paar andere mensen…..van mij en mijn zwager. En met dat kind tussen hen in ontdekte hij iets, dat ik reeds lang wist: dat hij haar liefhad. Neen, ik was nog niet aan het einde van mijn beproevingen. Ik wist dat niets van deze hele geschiedenis nog normaal was, dat wij een dans aan het uitvoeren waren, wij onder ons drie, waarvan godzelf nog niet wist hoe het eindigen zou.
Het ongeluk van haar man in de vrieskelders daarna interpreteert de vrouw als een zelfmoordpoging. Als zij daarna op een dag onverwachts de kamer binnenkomt, ziet zij het meisje en haar man samen in de stoel: “Ook zij was in de dans getreden, ook zij was van toeschouwster medespeelster geworden. En wat het afschuwelijkste was: dat ik almeteens begreep hoe zij tot hem behoorde. Zij was van zijn ras, van zijn soort. Immer had ik verkeerd gedacht dat wij allen samen iets moeten bewerkstelligen. Elk van ons is een eiland, omsloten door verraderlijk water, en wat wij allen samen hebben bewerkstelligd is louter toevallig gebeurd – het kon net evengoed dit of iets totaal anders zijn. Doch wat moet ik nu doen? Leven zoals zij, en wachten tot weer het oerwoud over dit alles heen is gegroeid?”
Hier eindigt Menuet; de vraag van de vrouw blijft, ook voor de lezer, onbeantwoord.
Boon beschouwde Menuet als het beste dat hij ooit heeft geschreven (samen met Mijn kleine oorlog). En terecht: wat een virtuoos boek is dit, ook na 70 jaar!
Voor alle drie de personages weet Boon een gelijke sympathie op te wekken, wat vooral bij de vrouw knap is, na de negatieve kijk op haar die de man en het meisje hebben gegeven. En het parallelperspectief stelt Boon in staat om het geheim van de vrouw langzaam te ontvouwen.
Over dat perspectief is door Hannemieke Postma-Nelemans (ofwel Hannes Meinkema) in 1974 een heel boek geschreven: Het perspectief in ‘Menuet’. Zij merkt daarin op dat het thema van Menuet bevestigd wordt door de structuur in drieën: ‘de tragische eenzaamheid van de personages vindt zijn vorm in het parallelperspectief’.
Toen het boek verscheen, werd vooral (geschokt) gereageerd op de erotische kant ervan. Maar Menuet gaat niet in de eerste plaats over erotische verlangens; het gaat over de botsende levensvisies van drie eenzame mensen. Leer ze kennen. (15 exemplaren op Boekwinkeltjes.)
Laat een reactie achter