• Twee titelloze gedichten uit Ritornel, de nieuwe bundel van Willem Jan van Wijk.
Loop ik richting Morregate maak ik
grote lussen verroeste blikken moddersloot
pas op roept een fietser als ik buk naar
een haagwinde
wappert plots maandag aan de lijn
met eens per maand de kledingstukken
waarvan ik denk dat het mutsjes zijn
leuk schuin op je hoofd spelen we Canadees
ik neem het pad langs horen zeggen
de opgetrokken neus de scheve bekken
ze leven als man en vrouw niet eens
getrouwd daar zal de lol gauw afgaan
strakker wordt de broek korter de pepkes
mij vinden ze mer ’ne kwal met muisgrijze
plu het schele oog – of is het mijn blinde –
bot op hun strot
•••
buig ik af naar horen zwijgen
onder mijn voet kraakt een strofe
over een dorp dat zich verschool
achter clivia’s wegkroop in knus
pluche terwijl de afstand
tussen kamp en eerste huizen
reikte voor een kinderfiets
ik kijk ze klein hun smalle
smoezen het waren andere
tijden toen wat kon je doen
leuk schuin op je hoofd
spelen we Canadees of rotmof
Willem Jan van Wijk (1943)
uit: Ritornel (Passage, 2024)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Johan Kedde-de Lange zegt
In de tweede helft van de jaren 90 heb ik zowel lessen muziek als poëzie mogen volgen van Willem Jan van Wijk op het Zernike college in Haren.
Boeiende verhalen die mij bij zijn gebleven, een markante man in het docentengezelschap, 1 van die zeldzame docenten waar je je jaren later van kan herinneren hoe goed hij in z’n vak was. Absoluut niet 1 van de grijze muizen die je je later amper herinnert.
Die lessen zijn ondertussen ruim 25 jaar geleden. En ik kom er steeds weer achter dat ik, zeker in de lessen poëzie, zoveel heb opgestoken dat mij bij is gebleven.
Voor mij de mooiste dichtregel in het Nederlands ken ik dankzij Willem Jan.
(omdat alles altijd was
zoals het niet kon blijven)
Die regel is mij altijd bijgebleven. Hou ouder ik word hoe meer ik mij realiseer dat die ene regel van Miriam van Hee 100% waar is.