De akker
Ik zal die zondagmiddag met mijn vader
op wandel door het land niet licht vergeten
al is het vijftig jaar en méér geleden,
zo dicht bij hem als bijna nooit meer later.
Wij kwamen bij een akkerstuk, door bossen
die aan vier kanten stonden, ingesloten, –
door varens een verwoestend spoor gestoten
dan verend verder over vedermossen.
Wij vonden er een hof. Het hoge koren
met ritselingen rijpgestookt van boven
stond in de palle juli onbewogen
tegen mijn open ogen en mijn oren.
Ik zág niets anders, hóórde niets dan droge
verdorde zoemgeluiden van insecten
onzichtbaar kevertjes en rode plekken
papavers door veel bijen aangevlogen.
Een wereld die bestond en aan den lijve
ervaarbaar vaderlijk, een nieuwe aarde
met ademing en aanvangen van klaarte
waarin ik wilde blijven en verblijven.
Anton van Wilderode (1918-1998)
uit: Daar is maar één land dat mijn land kan zijn (1983)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter