Na de presentatie van enkele aanwezigheden in Veld 2, de aanwezigheid van leven, een verleden en dichterlijk materiaal, lijkt Veld 3 in het teken te staan van zelfreflectie. Heel letterlijk: een tekst toont zichzelf door te verwijzen naar zichzelf. Twee woorden zijn belangrijk: ‘er’ en ‘plukje’. ‘Er’ komt het meest voor, ‘plukje’ twee keer en dan alleen in de tweede helft van het katern.
Die tweede helft wordt geïntroduceerd met een dramatische bladzij – de meest dramatische bladzij misschien wel in Van Dixhoorns oeuvre. Dat we na het nietje, op een rechter bladzij, alleen maar wit zien, zijn we wel gewend, maar we zien niet alleen maar wit. Op een plek waar je het niet zou verwachten, verschijnt een letter: een ‘r’. Het verschijnen wordt in de eerste helft aangekondigd. Twee tekstbladzijden daarvóór lezen we:
r
moet zijn
een ding nog
Waarom er nog een ding moet zijn, lezen we in de bladzijden daar weer voor. Het is weliswaar zomer, en dat moet het vooral blijven, maar het gaat ook in de zomer om meer dan aanwezigheid. Dat, voor alle duidelijkheid, is een parafrase: Van Dixhoorn heeft er negen woorden en een schuin streepje voor nodig. En veel paginawit. Het ding dat er moet zijn, lezen we, moet rijk zijn aan iets wat toeneemt en afneemt. In Veld 2 was het ‘leven’ dat toe- en afnam. Op de bladzijden die voor ons liggen, zien we kleine constellaties van woorden toe- en afnemen. Daaraan zijn we inmiddels gewend geraakt. Maar dan opeens die dramatische bladzijde. Er zij licht, er zij leven, er zij een ding, er zij dit gedicht?
Meteen daarna, gewoon op de linker bladzijde en gewoon op de plek waar je het zou verwachten: ‘plukje’. Dat moet een zelfverwijzing zijn: een verwijzing naar de plukjes woorden die we lezen. Op de volgende bladzijden: nog een keer ‘plukje’ met wat andere tekst en, net als in Veld 2, een verwijzing naar het getallenprocedé in Van Dixhoorns vorige bundels. Gevolgd door
heel anders aan)
Een dichter deelt ons mee dat hij het nu heel anders aanpakt en al doende bewijst hij het. We naderen het eind van het katern. Op twee bladzijden vinden we alleen zo’n rond haakje. Het is duidelijk: hier neemt iets af. Alles in het katern dat geen tekst is met een betekenis die we in het woordenboek vinden, kunnen we metaforisch, iconisch of exemplificerend lezen – metaforisch of iconisch voor wat er is, of – zonder voorzetsel – dat exemplificerend.
(Het elfde deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/)
Laat een reactie achter