Aan het slot van het doel van de opticien vinden we de grote uitzondering in het hele project van twee cassettes met een ‘gedicht’ en daarin totaal elf katernen – althans wat de katernvorming betreft. Het laatste katern, met als enige een blanco voorkant, bevat twee katernen. Het getal 88 staat op wat normaal de eerste tekstbladzijde zou zijn en 89 meteen na het nietje in het midden. Twee aaneengeniete getallen, gedichten, katernen, bundeltjes. Wat is er aan de hand?
Nummer 88 recapituleert. Wat we in het begin lazen komt twee keer terug: ’t. – inclusief punt. We lezen een woord dat vaak voorkwam in een van Van Dixhoorns eerdere bundels: het woordje ‘om’ in De zon in de pan – ook een cassette, met twee keer een ‘gedicht’. Ook na ‘om’ een punt en een aanhalingsteken; blijkbaar wordt er iets opgevangen of geciteerd. Een zelfcitaat? Maar er is iets nieuws: een ander personage. Het is een ‘ze’. Volgens de formule punt-aanhalingsteken, als opgevangen taal dus, lezen we dat ‘ze’ zou kunnen opstaan en een ‘je’ zou kunnen mogen. Met ‘maar genoeg over mij’, met aanhalingsteken aan het slot, sluit nummer 88, dat halve dubbelkatern, af.
‘Toen gingen ze samen verder’ vormt de inzet van 89 – op twee regels afgedrukt met na ‘toen’ een punt en een aanhalingsteken en na ‘verder’ ook. Het verhaal lijkt me inmiddels wel duidelijk. We lezen nog een miniem zelfcitaat en daarna twee regels die Van Dixhoorns hele project lijken samen te vatten:
zonder veel te zeggen.’
maar van binnen.’
Dat er niet veel gezegd wordt in deze poëzie, was al opgevallen. Het niet veel zeggen krijgt door de autobiografische suggestie een lading die wel veel zegt: in het niet veel zeggen herkennen twee individuen elkaar. ‘Veel zeggen’ zou wat van binnen leeft misschien wel geweld aan doen, vervalsen. Zo min mogelijk zeggen en wat je wel zegt, gebruiken om iets wat belangrijk is aan te duiden of aan te wijzen, zou niet minder kunnen gelden voor een verhouding die een dichter aangaat met zijn lezer. In het begin van dit reeksje citeerde ik een gedicht van de Italiaanse dichter Ungaretti:
Mattina
M’illumino
d’immenso
Het meest letterlijk vertaald als: Ochtend//Ik verlicht me/door het onmetelijke. Een in alle opzichten metonymisch gedicht: het is die traditie van het metonymische waarin Van Dixhoorn thuishoort en wat mij betreft de enige echte poëzietraditie. Dat de metonymische strategie/tactiek/werkwijze/probeer ‘es wat ook in het volle leven de enige is die werkelijk iets van belang duidelijk kan maken, is aan het eind van het doel van de opticien zo langzamerhand een onverhulde boodschap. ‘Maar van binnen hadden ze het prettige gevoel dat ze bij elkaar hoorden’ zijn de laatste woorden van katerntje 89 – op zijn Van Dixhoorns op de pagina afgedrukt.
Maar dat moeten jullie zelf maar lezen.
Het achtste deel van een serie over het doel van de opticien en de kat van de muziekschool van F. van Dixhoorn, gepubliceerd op https://gertdejager.blogspot.com/
Laat een reactie achter