De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen 6.3
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. Het vorige stukje toonde maatschappelijke voorzichtigheid aan in het gebruik van Engels in (publieke) communicatie gericht op (jonge) kinderen. In dit stukje richten ze de aandacht op die kinderen zelf.
Ouders lijken ervan weg te blijven aan de eettafel. Nieuwsankers willen het enkel inzetten wanneer het om een gevestigde term gaat, die de doelgroep zelf gangbaar vindt. In reclame vinden we het in productnamen, maar toch ook weer veel minder daar in de advertentie waar informeren vooropstaat. Samengevat: ons vorige stuk wees op een zekere maatschappelijke voorzichtigheid om Engelse woorden te gebruiken in Nederlandstalige (publieke) communicatie gericht op kinderen. Hoewel Engels de boodschap mogelijk wel aantrekkelijker zou kunnen maken, lijken vooral goed begrip van de boodschap en oriëntatie op de Nederlandse standaardtaal te primeren.
De vraag is dan wat kinderen zelf van dat Engels in het Nederlands denken, of ze communicatie effectief aantrekkelijker vinden wanneer daar Engelse termen in gebruikt worden en vanaf welke leeftijd dan. Om die vragen aan te pakken trok Eline enkele jaren terug samen met Laura Rosseel (VUB) en Dirk Speelman (KU Leuven) met een nieuwe superheldencartoon richting Vlaamse lagereschoolkinderen. Belangrijk is dat de kinderen de cartoon niet één keer, maar twee keer te zien kregen. Het beeldmateriaal en de voice-over waren identiek in de twee versies, maar in de talige uitwerking van het script zat wel variatie. Starman, de held uit de tweede versie, gebruikt immers enkele Engelse woorden waar Sterrenman, de held uit de eerste versie, enkel Nederlands hanteert. Terwijl Sterrenman bijvoorbeeld slechteriken verslaat in een heuse strijd, neemt Starman het in z’n battle op tegen bad guys. Nadat de jonge deelnemers de cartoons twee keer te zien kregen, vulden ze een vragenlijst in om hun mening te geven over de twee superhelden, en ondersteunden ze die mening ook via een antwoord op een open vraag. Het onderzoek ging ook na of de deelnemers de kernwoorden in de scripts goed begrepen en of ze de Engelse woorden wel als Engels herkenden . In beide gevallen was het antwoord positief.
De resultaten van de Sterrenmanstudie toonden verschillen tussen de antwoorden van kinderen van het eerste, derde en vijfde leerjaar. In het eerste leerjaar waren kinderen over het algemeen weinig genuanceerd: ze waren bijzonder of absoluut niet enthousiast over beide superhelden, of ze hadden net een uitgesproken voorkeur voor ofwel Sterrenman ofwel Starman. Matigheid was niet te vinden, en over alle kinderen heen bleek er daarbij nog geen duidelijke voorkeur voor Nederlands of Engels. In het derde leerjaar zien we dat kinderen vooral meer genuanceerd antwoorden, en ook een tussenin-appreciatie voor (een van) de helden uitspreken. De versie met Engelse woorden werd daarbij al wat vaker aantrekkelijker bevonden dan de zuiver Nederlandse. Voor het vijfde leerjaar zien we zowel uitgesproken als genuanceerde antwoorden, maar valt op vooral dat er vrijwel geen kinderen overblijven die Sterrenman gunstiger evalueerden dan Starman, terwijl meer dan zes op tien participanten Starman verkiezen boven Sterrenman. Ongeveer drie op tien participanten blijft neutraal, en geeft beide helden eenzelfde score. Over de jaren heen zien we zo dat vooral de appreciatie voor de Nederlandse versie wegzakt. De motivatie die kinderen voor hun antwoord gaven, verraadt daarbij dezelfde spanning tussen aantrekkelijkheid en begrijpelijkheid die we ook in ons vorige stuk aanhaalden. Wie Starman verkiest, haalde daarbij vaak de sociale aantrekkelijkheid van zijn taal aan. Wie Sterrenman verkiest, vond hem makkelijker te begrijpen.
Participant 157: “omdat Engels cooler is”
Participant 079: “ik kijk liever Sterrenman omdat ik die beter kan verstaan”
Tegelijk zijn er kinderen die helemaal niet richting taal wijzen in hun antwoord. Die geven soms gewoon een sociale evaluatie van de superhelden, die wellicht wel aan taal is gekoppeld: Starman is bijvoorbeeld cooler, Sterrenman is saaier. Andere antwoorden hebben eerder algemeen met het genre te maken, en zelfs met onze keuze voor een mannelijke held:
Participant 85: “omdat ik niet naar tekenfilms kijk”
Participant 101: “ik kijk niet graag naar mannelijke superhelden”
Van hieruit leek het ons belangrijk om te gaan kijken of kinderen een andere mening hebben over Sterrenman en Starman wanneer die in een ander genre opduiken. Op basis van de inzichten uit ons vorige stuk maakten we ook een reclameversie van Sterrenman en Starman, die een nieuw soort koekjes verkopen, en voeren we momenteel een onderzoek uit naar de mening van kinderen over Engels in kindernieuws. Voor beide studies zijn we volop aan de slag met de gegevensanalyse. Een eerste ruwe blik op de resultaten lijkt de eerder aangehaalde spanning te vertonen tussen Nederlands-met-Engels als sociaal aantrekkelijker en enkel-Nederlands als toegankelijker. Ook kinderen houden in hun evaluatie al rekening met beide parameters in hun evaluatie van sprekers voor publieke communicatie. Het ene kind natuurlijk al meer dan de andere, dat spreekt. Leeftijd speelt daarbij zeker een rol, met vooral oog voor de nuances tussen enkel-Nederlands en Nederlands-met-Engels bij kinderen vanaf tien jaar.
Vervolgens vroegen we ons af in welke mate dat leeftijdseffect ook te vinden was in het eigen taalgebruik van lagereschoolkinderen: hoe en hoeveel Engels hanteren ze zelf in hun Nederlands? We lieten onze blik nog op de lagereschooljaren hangen vanuit de resultaten van de Sterrenmanstudie, maar ook omdat recent onderzoek uit de sociolinguïstiek de lagereschoolperiode aanwijst als sleutelperiode waarin kinderen de sociale kracht van taal en taalvariatie leren kennen. Dat is ook intuïtief aan te voelen: wie al eens acht- tot twaalfjarigen kan gadeslaan, ziet ze sociaal leren en groeien, vriendengroepen maken en opdelen, affiliaties in de verf zetten en breuklijnen aanzetten. De latere lagereschooljaren lijken zo soms een soort generale repetitie voor de puberteitsjaren. Die volatiliteit maakt die jaren erg boeiend voor onderzoek naar taalvariatie, maar tegelijk ook uitdagend. Als onderzoeker blijf je een buitenstaander, en moet je ook oog blijven hebben voor de grote verschillen tussen kinderen wat hun cognitieve en sociale evolutie betreft, hun thuiscontext en voorkeuren.
Het is een uitdaging die doctoraatsonderzoeker Melissa Schuring niet uit de weg ging. Voor haar onderzoek onder begeleiding van Eline en Laura Rosseel (VUB), verzamelde en analyseerde ze meer dan honderd uur spraak van 26 Vlaamse preadolescenten tussen zes en dertien jaar oud. Melissa ging in gesprek met de bijna-tieners over algemene onderwerpen, maar ook over taal, observeerde de deelnemers in spontane en meer gestuurde groepsgesprekken waar ze zelf niet aan deelnam, vroeg hen om verschillende sociale rollen na te spelen en nam enquêtes en taaltests af. Al die opnames en gegevens leverden natuurlijk meer inzichten aan dan we hier kunnen samenvatten. Melissa lichtte er in een gesprek met ons haar voornaamste inzichten uit.
Ten eerste laten de rollenspellen zien dat Melissa’s participanten Engelse woorden in hun repertoire hebben zitten, die meer opduiken bij sociale rollen uit domeinen waar we veel Engels verwachten. Deze bevindingen kunnen we niet louter tot woordenschatsverwerving terugvoeren: in interviews na de rollenspellen, geven verschillende (vooral oudere) deelnemers zelf aan dat ze bewust meer Engelse woorden gingen gebruiken wanneer ze bijvoorbeeld een rapper of gamer naspeelden dan een nieuwslezer of boer.
Ten tweede zag Melissa in de een-op-eengesprekken vooral stabiliteit in de hoeveelheid Engelse woorden over de participanten heen. Hiertoe berekende Melissa onder andere per participant het aantal uitingen(*) waarin minstens een herkenbaar Engels woord te vinden was, bijvoorbeeld happy ‘blij’. Over deze manier van meten, en over alternatieve tellingen, hebben we het nog in deel 7 van deze reeks. Belangrijker hier is dat voor de meeste deelnemers niet meer dan 9% van de uitingen zo’n Engels woord bevatte. Slechts 3% van de uitingen bevatte een als Engels herkenbaar woord waar een gangbaar Nederlands alternatief voor bestaat, zoals challenges ‘uitdagingen’. Een leeftijds- of genderpatroon was er daarbij niet meteen: jongens en meisjes, jongere en oudere deelnemers, vertoonden door de band dezelfde tendensen. Een meer kwalitatieve analyse wees wel op een effect van de sociale groep waar de jonge deelnemers zichzelf toe rekenden. Wie zichzelf een echte gamer vond of een shopaholic, gebruikte duidelijk meer Engelse woorden dan wie niet wou (of mocht) gamen, wie ‘gewoon zomaar’ gamede voor het plezier, of wie wel ‘ns met meisjesdingen bezig was, maar niet fanatiek. Ook viel op dat enkele deelnemers bepaalde Engelse termen die ze hanteerden, gingen uitleggen voor Melissa, alsof die ze zelf niet kon begrijpen.
Charlotte: “en dan beginnen wij te diss.. te…, allez, beginnen wij zo scheldwoorden tegen elkaar te zeggen”
Deze resultaten wakkerden bij Melissa de nieuwsgierigheid aan naar hotspots van het Engels in het eigen taalgebruik van de participanten. De deelnemers konden duidelijk gericht Engels in het Nederlands opnemen wanneer ze bepaalde sociale rollen belichamen, maar tapten weinig uit dat Engelse lexicon in hun gesprek met Melissa zelf. Dat lagere aandeel Engels in hun eigen taalgebruik staat in contrast met de verwachtingen van volwassenen, zoals we die eerder in deze reeks hebben besproken. Die volwassenen verwachtten toch ‘vaak’ Engels aan te treffen in het Engels van 7- tot 13-jarigen.
Melissa hoopte een en ander te kunnen verklaren door meer aandacht te spenderen aan wie met wie aan het woord was enerzijds, en de aard van het Engels anderzijds. Zo ging ze op zoek naar de verhouding tussen Engels en Nederlands in de kern van tienerspraak: evaluatief taalgebruik. Ze identificeerde zowel alle Engelse (cool, creepy) als alle Nederlandse (tof, eng) evaluatieve adjectieven in gesprekken waar ze wel én niet zelf aanwezig was, bij de jongere en oudere meisjes uit haar onderzoek. Die aanpak toonde duidelijke verschillen in het aandeel Engels: in de gesprekken tussen de oudste meisjes onderling waar erg persoonlijke en sterk positieve evaluaties te vinden waren, was bijna een op vijf van de adjectieven Engels. Ter vergelijking, in tweegesprekken tussen de jongere meisjes en Melissa, de onderzoeker, was slechts drie op honderd van die positieve adjectieven Engels.
Over deze studies heen zien we vooral een genuanceerd beeld. Hoe verder kinderen opschuiven in hun lagereschoolloopbaan, hoe meer ze het gebruik van Engels in het Nederlands als ‘aantrekkelijk’ evalueren. Enkel-Nederlands blijven de pretieners daarbij wel als toegankelijker en begrijpelijker inschatten. Ook in hun eigen taalgebruik zien we een genuanceerd beeld: Engelse woorden duiken vooral op in specifieke contexten bij specifieke toehoorders met een specifieke functie. Zomaar stellen dat pretieners ‘vaak’ Engels in hun Nederlands gebruiken, is dus wat te kort door de bocht. De vraag is dan wel hoe dat aanvoelen bij volwassenen ontstaat. Evenzeer kunnen we ons afvragen of we een gelijkaardig contrast tussen praktijk en aanvoelen als bij de pretieners aantreffen bij de ‘echte’ tieners, waar onze volwassen zelfs ‘heel vaak’, als niet ‘voortdurend’, Engels denken te horen. Daarover meer in ons volgende stuk!
(*) Een uiting is zowat de zin uit de gesproken taal.
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Van geheimtaal tot branding – Engels en kinderen
Frank Mutsaers zegt
Deze reeks vliegt alle kanten op en nu de Olympische Spelen zijn begonnen zal ik maar eens een olifant in van de kamers benoemen, iets wat ik al lang had verwacht dat behandeld zou worden en waar ik mezelf al jaren over verbaas. Komt ie:
Rode Duivels, Red Flames, Red Devils, Black/Red Flames, Red Sand Devils, Red Lions, Red Panthers, Belgian Lions, Belgian Cats, Red Dragons, Yellow Tigers, Red Wolves, Black Arrows, Belgian Diamonds, Belgian Falcons, Belgian Rockets, Belgian Tornados, Belgian Cheetahs, Red Hawks, Belgian Bullets, Belgian Arrows, Black Devils, Lionesses, BelSevens, Belgian Barbarians, Belgian Blades, Belgian Hammers, Red Knights, Red Rocks, Belgian Huskies, Black Ducks, Red Torpedoes, Belgian Sharks, Pull Bulls, Red Sharks, Black Waves, Red Piranhas, Red Mermaids, Belgian Icebørs, Belgian Bulls, Belgian Blind Devils.
Dit lieve mensen zijn bijnamen van Belgische nationale sportteams. Alleen de Rode Duivels is nog een Nederlandse naam (omdat die al decennia bestaat).
En in de Vlaamse media worden ze ook zo braaf genoemd, geen Rode Vlammen of Zwarte Pijlen. Alle sportbonden durven niet voor het Frans en het Nederlands te gaan maar kiezen voor het Engels. Neem de Belgische Hockey Bond: https://hockey.be
Zelfs de posities van de speelsters is in het Engels: goalkeepers, defenders, midfielders en strikers. Of je de NL of de FR variant bekijkt. En de begeleiding is natuurlijk Staff geworden. Alle sociale media is ook in het Engels, Shootout, Pool schedule en het land heet consequent overal Belgium en de bond noemt zich Hockey Belgium. De Belgen hebben grondwettelijk al drie landstalen maar kiezen een vierde taal om hun sporters mee aan te moedigen.
Hoe verengelst wil je het hebben?
Twee sportbonden als voorbeeld.
De Nationale Rugbybond doet alles in het Engels op hun website, lees maar mee:
“Belgium Rugby” is the national Belgian Rugby Union. It was founded in 1931.
It was previously know as the “F.B.R.B.” (“Fédération Belge de Rugby – Belgische Rugby Bond”), an ambiguous acronym that mixed the two main official languages spoken in Belgium, i.e. French and Dutch.
In early 2019, the board of the Union decided to change its name to “Belgium Rugby” for two main purposes: make it neutral for everyone and more understandable towards the international rugby community. A brand new logo and website came out to materialize such a new start.
Ik geloof dat die laatste zin ook geen echte Engels is.
Dit jaar is de Koninklijke Belgische Atletiekbond overgegaan in een Engels naam:
De Koninklijke Belgische Atletiekbond (KBAB) zal vanaf heden een eigentijdse identiteit aannemen en verdergaan onder de naam Belgian Athletics (B.A.).
Lees meer marketingpraat op https://www.atletiek.be/nieuws/kbab-wordt-belgian-athletics
En nu met een nieuwe domeinnaam https://belgian-athletics.be/ daar kun je kiezen of je naar de Vlaamse afdeling wilt of de “Ligue belge francophone d’Athlétisme”.
Dus ja, de verengelsing is in België al ver doorgevoerd, van jong tot oud.
Frank Mutsaers zegt
Extraatje:
In Nederland is er de NS (Nederlandse Spoorwegen) met de bijbehorende domeinnaam ns.nl
In België is er de NMBS (Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen) of zoals een Waal zou zeggen Société Nationale des Chemins de fer Belges (SNCB). Er zijn dan ook twee domeinnamen nmbs.be en sncb.be Tot zover niks vreemds. Maar dit gaat over het verengelsen van België dus u verwacht een twist.
Allebei de domeinnamen brengen je naar… https://www.belgiantrain.be/
Belgian Train, I kid you not
Marc van Oostendorp zegt
Als ik (hier in Italië) rechtstreeks op die Belgian Train-link klik, kom ik eerst langs een pagina die wil zien of ik geen robot ben voor dat hij me naar de ‘SNCB’-site brengt, die dan verder in het Engels is.
Eline Zenner zegt
We nemen de voorbeelden mee in Deel 7!