Gelukkig leven
De luchte dans te zien van Nimfen en van knapen;
Te spelen op de fluit in ’t levenwekkend woud;
Zijn tijd te slijten met een aangename kout,
Of met het hoeden van een kudde onnoozle schapen.
Somwijl eens in de dag een lustig gat te slapen;
Te zien op zijnen dis de smakelijkste wijn;
Van ziekte of ongemak nooit aangedaan te zijn;
Nooit leëg te zitten; nooit te geeuwen noch te gapen.
Te minnen wie men wil; te vluchten d’echtenband;
Te hebben geld, en goed, en huis, en hof, en land,
Opdat men billijk mag aan elk het zijne geven.
Te volgen met ontzag des Hemels wijze wet;
Te houden zijn gemoed van misdaën onbesmet;
Da’s een genoeglijk, da’s een gelukkig leven.
Dit klinkdicht is zonder de Letter R
•••
Gelukkige blooheid
Ik min; maar die ik min, weet niet dat ik haar min.
Ik haat het leven, zo ik niet met haar moog leven.
Ik wilde wel, maar durf het niet te kennen geven,
Uit vreeze dat mijn zin mocht strijden met haar’ zin.
Rozelle wijkt in glans geen Cyprus koningin,
En kan in zuivre deugd haar ver te boven streven.
De blonde lokjes, die om ’t vrolijk aanschijn zweven,
Zijn strikken voor mijn ziel, die zich verward daarin.
Och kon ik eens zo veel op mijn gemoed verwerven,
Dat ik haar melden dorst hoe zij me zal doen sterven,
Zo zij mijn lijden met geen gunstig oog aanschouwt!
Wat zeg ik? neen! nooit moet die blooheid mij verlaten.
Wie weet het? mogelijk dat ik haar kon bepraten,
En ’k was mijn vrijheid kwijt zo haast ik was getrouwd.
Theodoor van Snakenburg (1695-1750) en Jacob Elias (1698-1750)
uit: Proeve van Dichtoeffening (1731)
Abonnees van Lauren Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht per e-mail.
Laat een reactie achter