De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen 6.5
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. Waar het vorige stuk zich op de pretieners richtte, kijken we hier naar de topverdachten in de zaak van de verengelsing van het Nederlands: onze tieners.
‘Gesandwicht’: die titel illustreert hoe we Engelse werkwoorden integreren in het Nederlands. Linguïste Marlieke Shaw (KU Leuven) onderzocht voor haar doctoraatsproject hoe we met zulke Engelse werkwoorden aan de slag gaan. Daar kwamen onder andere twee inzichten uit. Ten eerste worden Engelse werkwoorden minder vaak vervoegd dan Nederlandse werkwoorden, en vind je ze dus vaker ofwel gewoon in de stam (‘ik sandwich’) ofwel in de infinitief (‘het lijkt een beetje op sandwichen’) dan met achtervoegsels aan (‘jij sandwicht’). Ten tweede vind je Engelse werkwoorden vaker in niet-finiete vormen terug: de infinitief vind je net als het voltooid deelwoord (‘gesandwicht’) dus vaker dan gevallen die wel persoon en getal markeren (‘wij sandwichen’). Beide bevindingen sluiten mooi aan bij wat eerder onderzoek toont over de integratie van leenwerkwoorden, binnen en buiten het Nederlands.
Deze beschouwingen over leenwoordintegratie vormen evenwel niet de verantwoording van onze titel. Het beeld van het sandwichen helpt ons wel om hier tot synthese te komen. Voor we dat beeld, dat we ontlenen aan Elizabeth Petersons boek Making Sense of Bad English, verder toelichten, blikken we eerst even wat verder terug.
Even recapituleren: onze reeks begon met een beschrijving van de unieke positie van het Engels als wereldtaal en van de manier waarop precies het Engels die functie is gaan opnemen. Deel 2 lichtte toe hoe het Engels zich vestigde als de ultieme lingua franca en tegelijk ook een haast onuitputbare bron voor ontlening werd. Door een samenloop van omstandigheden kon het Engels die leiderspositie in heel wat maatschappelijke domeinen opnemen, van popcultuur en sociale media tot economie en wetenschap. Een beknopte geschiedschrijving van het Nederlands in Vlaanderen en Nederland in Deel 3 bood de nodige achtergrond om toe te lichten hoe de reactie op dat Engels kan verschillen tussen regio’s. Deel analyseerde de positie van het Engels in het hoger onderwijs, waarbij Vlaanderen een veel terughoudender beleid heeft dan Nederland. In beide regio’s zorgen die toch erg verschillende beleidskeuzes voor aanhoudend debat met steeds weer dezelfde argumenten. Eén van die argumenten is dat het voor (Nederlandstalige) studenten al moeilijk genoeg is om in hun eerste taal hoger onderwijs te volgen, en dat het Engels extra obstakels opwerpt. Dit specifieke argument bracht ons bij de verhouding tussen Nederlands en Engels in de leefwereld van onze jongeren.
Deel 5 beschreef zo de oorsprong van (Engelse) taalvaardigheid. In vergelijking met de rest van Europa start Engels onderricht in Vlaanderen, en eigenlijk ook in Nederland, pas laat in het curriculum. Eens jonge tieners op school wel Engelse les krijgen, hebben ze vaak al een aardig mondje Engels opgepikt buiten de schoolmuren. Daarbij is een grote rol weggelegd voor de gouden mix van prestige, motivatie en blootstelling, met vooral motivatie als belangrijke factor voor de verhouding Engels-Nederlands . Er gaat een zodanig sterke aantrekkingskracht uit van het Engels dat bijvoorbeeld enkel de Engelstalige young-adultboekenmarkt bestand lijkt tegen de ontlezing en dat Nederlandstalige jongeren het Engels zelfs in mondaine gesprekken onderling gaan gebruiken.
Deze bevindingen roepen de vraag op naar de positie van het Engels in het Nederlands van jongeren. Dàt het Engels opduikt in hun Nederlands, staat vast. Het blijkt ook een aanvoelen dat we met z’n allen delen, maar waar zeker niet iedereen warm van wordt vanbinnen. Deel 6 bekeek daarom in detail hoe vaak het Engels opduikt in de leefwereld van (pre)tieners, waar en vanaf wanneer. Ook wilden we mogelijke evoluties opsporen in de houding va (pre)tieners tegenover Nederlands-met-Engels. Zo kunnen we de status van het Engels in de leefwereld van tieners beter begrijpen, en die inzichten kunnen we dan ook weer doorvoeren naar de analyse van meer systematische taalverandering die het Engels in het Nederlands teweegbrengt. Onderzoek toont aan dat Nederlands-met-Engels tot gunstige evaluaties leidt, vooral bij pretieners vanaf ongeveer tien jaar. Volstrekt naar verwachting gebruiken die zelf ook Engelse woorden, vooral om te evalueren en te versterken en zeker op sociale media.
Een integratie van de bevindingen uit Deel 4 (Engels in het hoger onderwijs), Deel 5 (Engelse taalvaardigheid en leerplichtonderwijs) en Deel 6 (Nederlands-met-Engels in de leefwereld van kinderen en (pre)adolescenten) vinden we in de beloofde sandwich van Elizabeth Peterson, die de tieners verdrukt ziet door hun contact met twee types Engels. Aan de ene kant is er het formele Engels: vele tieners in Europa volgen vele jaren Engels op de schoolbanken en een stevig aandeel van hen volgt (hoger) onderwijs in het Engels, waarbij een hoog niveau van academische taalvaardigheid wordt verwacht. Dit formele Engels wordt als hefboom gezien voor letterlijke en figuurlijke mobiliteit, waarbij zelfs de Council of Europe het Engels als een sine qua non in ons moderne leven neerzet. De toon is dat je het Engels maar beter goed beheerst, wil je ergens komen in het leven. Aan de andere kant worden jongeren in hun dagelijkse leven blootgesteld aan informeel Engels, dat van de sociale media, de games, de subculturen en zo de persoonlijke beleving en identiteit. Je wil maar beter wat Engels gebruiken, wil je sociaal aantrekkelijk bevonden worden. Elk van beide types Engels brengt eigen normen en verwachtingen met zich mee, competenties om te verwerven en in te zetten, pluimen om te verdienen en onzekerheden om te overwinnen. Jongeren moeten zich leren verhouden tegenover die twee soorten Engels in hun leven.
De sandwichmetafoor is in die zin sterk omdat hij de nadruk vestigt op de veelzijdigheid van het contact met het Engels. Elke analyse van ‘de’ verengelsing dient die veelzijdigheid in rekening te brengen, wat we als een kerninzicht meenemen voor het volgende deel van deze reeks. Tegelijk is het beeld van de sandwich wellicht ook wel wat te gekleurd. Vrolijk word je er niet van, de jongelui van vandaag die geplet worden als het lapje zwetend beleg in de sandwich die net iets te lang in je rugzak gewrongen zat op schoolreis. In die focus op verdrukking zet de metafoor de nuance op het spel die we doorheen dit verhaal net zo belangrijk vinden. Vatten we voor dit slotstuk voor Deel 6 samen wat we leerden over het Nederlands-met-Engels in de leefwereld van jongeren, dan zijn zeker drie punten te vinden die tonen dat die nuance er wel degelijk is.
Ten eerste toont aflevering 6_2 hoe de jongste taalgebruikers bewust richting Nederlandstalige input worden geleid . Ouders, journalisten en zelfs reclamemakers lijken het belang van begrijpelijke communicatie voorop te stellen, en zijn ook niet vies van wat pro-Nederlandse standpunten. Ten tweede valt op dat het Engels in jongerentaal vooral opduikt om te evalueren. De vergelijking van Nederlandse en Engelse persoonsaanduidende zelfstandige naamwoorden in 6_4 toont dat jongeren niet zomaar om het even welk Engels woord door hun Nederlands spekken en dat in de meeste semantische velden het Nederlands staat als een huis. Ook blijkt dat jongeren vooral afzonderlijke Engelse woorden of vaste uitdrukkingen gebruiken in hun Nederlands, en slechts zelden langere Engelse codewissels doorvoeren.
Tot slot onderstrepen verschillende studies de registergevoeligheid van (pre)adolescenten. Uit de rollenspelstudie van Melissa Schuring blijkt bijvoorbeeld dat zelfs bij jonge kinderen de hoeveelheid Engels in hun Nederlands aansluit bij de sociale rol die ze belichamen: minder Engels voor ‘burgemeester’ of ‘leerkracht’, meer voor ‘gamer’ of ‘rapper’. Ook zagen we dat kinderen Nederlands-met-Engels misschien zelf wel aantrekkelijker vinden, maar als reclamemaker toch de voorkeur zouden geven aan de toegankelijkheid van Nederlands-zonder-Engels.
Zo tonen de jongeren zich de “vaardige taalgebruiker” waarvan sprake in de visietekst van de Taalunie over taalvariatie en taalvariatiebeleid . Zo’n vaardige taalgebruiker “is zich bewust van het bestaan van taalvariatie en verschillende registers, kan die registers herkennen en ermee omgaan. Registerbewustzijn vereist kennis van en respect voor taalvariatie.” De verschillende soorten Engels uit de sandwich van Peterson lijken zo vooral deel van het groeiende, “veelzijdige en goedgevulde taalrepertoire” dat jongeren leren inzetten in hun communicatie.
Een van de voorlopig voornaamste conclusies is dat we het niet over de invloed van ‘het’ Engels op ‘het’ Nederlands kunnen hebben. Dat nemen we mee en werken we uit in ons volgende deel van de reeks. Daar verantwoorden we waarom we al in onze inleiding hebben beloofd ons niet te zullen uitspreken over de vraag: hoe ‘erg’ is het nu eigenlijk?
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Ons mama wint het van de bro’s
Laat een reactie achter