Liefhebben
Te denken: wat doe ik vreemd, vreemd, vreemd
om midden in bloesems te kussen
omdat misschien zijn grote vingeren daartussen
gleden.
Hij die ruikt naar de stam van een boom,
naar de zwarte grond waar een wei op bloeit.
En ’s nachts te staan
bij een open raam, in de binding
van duisternis en klaprokende wind
en te denken: ‘nu doet hij dit zo, en …
dat hij ook mij zo vindt’.
Hij, met zijn hapmond
en zijn snuffelaar
die je als in reidans stil doet staan
in de ring van zijn handen
met een ringdans in jezelf.
En niet te ontwaken boven kundig te scheiden formules,
boven een melkwit bordje,
boven het blauwe meer
van een rond klein individu
die leeft in het eeuwige eigen nu.
Maar liefhebben, enkel beminnen, beminnen:
blozende over het roekeloze, boos over het aarzelende
met een zachte keel en een stem van pijn.
Lydia Dalmijn (1928-2020)
uit: Langs het blauwe glas bewegende (1955)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter