De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen 6.4
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. Waar het vorige stuk zich op de pretieners richtte, kijken we hier naar de topverdachten in de zaak van de verengelsing van het Nederlands: onze tieners.
Met de regelmaat van de klok berichten de media over taalverloedering bij jongeren of over hun toch al te idiosyncratisch taalgebruik. De ene keer gaat het over dt-fouten, de andere keer over leesvaardigheid, maar vrijwel steeds is er een luik voor tienerjargon in het algemeen en de rol van het Engels daarbij in het bijzonder. Eigen onderzoek bevestigt dat volwassenen onze jongeren er vooral van verdenken dat ze hun Nederlands voortdurend met Engels doorspekken. In dit stuk gaan we na wat we écht kunnen zeggen over het taalgebruik van tieners in de Lage Landen.
Daarvoor hebben we gegevens nodig. We hebben levensecht taalgebruik van tieners nodig, zodat we op zoek kunnen naar de positie van het Engels daarin. Dat is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan: tussen droom en daad staan zeker praktische, maar ook ethische bezwaren in de weg. Praktisch is het niet enkel erg tijdsintensief om authentieke gesprekken tussen jongeren te verzamelen en om te zetten in een analyseerbaar format. Het is ook lastig om gegevens te verzamelen zonder dat de jongeren zich daarbij al te begluurd voelen door de onderzoeker. Zelfs via etnografische methodes, waarbij je je als onderzoeker gaat inwerken in de gemeenschap die je onderzoekt, blijft de leeftijdskloof vaak toch in de weg zitten. Hoe hard je ook ‘gewoon wat wil optrekken’ met tieners om op die manier hun (talige) gewoontes te leren kennen, of probeert om eerder ‘participant’ dan ‘onderzoeker’ te zijn, je blijft zelf niet-tiener. Dat is zelfs al zo voor jonge doctoraatsstudenten, zoals we in ons vorige stuk zagen.
Een oplossing die wel al ‘ns opduikt, is om tieners dan maar te vragen om zichzelf op te nemen, en als onderzoeker te ‘verdwijnen’. Het valt daarbij niet te onderschatten hoe ook dat opnamemateriaal een soort indringer kan blijven, of toch minstens een invloed heeft op de gegevensverzameling die je als onderzoeker wel moet onderkennen. Zomaar het onderzoeksmateriaal verstoppen, is dan weer om ethische redenen onwenselijk. Participanten moeten op de hoogte zijn van hun deelname aan onderzoek, en zeker bij jonge participanten moet daarbij de kosten/baten-verhouding grondig worden overwogen. Tieners die nog geen zestien zijn, kunnen zelf wel aangeven of ze willen deelnemen aan een studie, maar de officiële toestemming verloopt via de ouders. De kwetsbaarheid van tieners moet voorop staan in elk onderzoeksdesign dat hun gedrag wil analyseren, van het moment dat het onderzoek wordt opgezet tot het moment waarop de resultaten worden verspreid.
Deze obstakels verklaren mee waarom we in de Lage Landen niet al te veel onderzoek hebben over de positie van het Engels in spontane gesprekken tussen tieners. Wel is er onderzoek dat handig gebruikt maakt van een ander populair communicatiekanaal bij de doelgroep: instant messaging, chatten dus. Chattaal is strikt genomen geschreven, maar deelt ook kenmerken met gesproken taal. Vooral de snelheid waarmee boodschappen over en weer vliegen tussen gebruikers, zorgt voor kenmerken van spontane en informele dialogen. Hoewel ethisch handelen natuurlijk nog steeds prioritair blijft, kun je alvast wel de observatieparadox beter omzeilen. Benny De Decker en Reinhild Vandekerckhove van Universiteit Antwerpen zagen dat potentieel van chattaal al meer dan tien jaar geleden in. Ze legden een verzameling aan van net geen 1 miljoen woorden chatgesprekken van één welbepaalde tiener in virtueel gesprek met 36 andere jongeren, 15 meisjes en 21 jongens, allemaal uit het Brabantse dialectgebied. De gesprekken, gevoerd tussen 2007 en 2010, bestaan samen uit meer dan 200.000 posts die onze welbepaalde tiener uitwisselde, vooral met zijn mannelijke vrienden:
‘ma dan beschouwe ze u als lame omda ge fade step/dash gebruikt :p’
Uit de analyses blijkt dat in iets meer dan 1 op 8 van de posts, 13% om precies te zijn, een woord van Engelse oorsprong is te vinden.
Een wat andere manier van tellen vinden we in een recentere studie uit Nederland. Lieke Verheijen keek niet na hoeveel posts een Engelse term bevatten, maar berekende het aantal Engelse woorden op het totaal aantal woorden. Dat deed ze in computertaal van jongeren tussen 12 en 23 jaar oud. Ze verzamelde net geen 400.000 woorden tekstberichten (denk Whatsapp, maar ook het intussen fossielige MSN) en tweets die tussen 2009 en 2015 werden verstuurd en ging erin op zoek naar Engelse woorden. Daarbij nam ze Engelse woorden mee die nog niet in Van Dale opgenomen werden, en woorden waarvoor Van Dale aanstipt dat ze recent uit het Engels werden overgenomen. Ze vond zo ongeveer 10.000 Engelse woorden, 2,5 per 100 woorden dus. Ter vergelijking: dat is minder dan emoji, de lachende gezichtjes, hartjes en koffiekopjes waarmee je je berichten kunt opfleuren.
Zowel in het materiaal van Benny en Reinhild als dat van Lieke zien de onderzoekers vooral losse Engelse woorden opduiken, zoals backpack ‘rugzak’, inchecken ‘aanmelden voor een reis’ en bitchen ‘zeuren’ in het eerste voorbeeld hieronder. Langere stukken Engels, zoals het figuurlijke run the world in het tweede voorbeeld, vinden de onderzoekers opvallend minder terug in de data.
‘Backpack weegt 20.06 kg. Limiet is 20 kg om hem in te checken. Gaan ze lopen bitchen om 60 g’
‘stoefpears run the world’
De losse Engelse woorden zijn vaak ook expressief of evaluatief van aard: ze dienen om de boodschap een extra zetje te geven, en de geschreven berichten ook wat dichter bij de spreektaal te brengen. Shit, what the fuck en oh my God zijn bijvoorbeeld opvallend frequent in de data van Lieke, en nice, sucken en dude doken op in de top 10 bij Benny De Decker en Reinhild Vandekerckhove. Dat net die woorden in trek zijn, kan misschien mee helpen verklaren waarom de perceptie heerst dat tieners voortdurend Engels door hun Nederlands mengen. Ze lijken het immers op basis van de gegevens hierboven niet zo erg vaak te doen, maar wel in specifieke beladen contexten met beladen taalmateriaal. Die contexten en woorden springen mogelijk wat extra in het oog bij volwassen toehoorders.
We moeten er wel ook rekening mee houden dat die Engelse evaluatieve expressieve elementen misschien zo frequent opduiken omdat evalueren nu gewoon net is wat jongeren steevast gaan doen. In het Engels, maar net zo goed in het Nederlands. In die zin missen we nog een stuk van de puzzel om genuanceerde uitspraken te doen over de positie van het Engels in tienertaal: hoe zit het met de verhouding tussen Engels en Nederlands binnen een afgebakend vergelijkbaar stuk van de woordenschat?
Dat is wat Eline in een recente studie onderzocht samen met Lisa Hilte en Reinhild Vandekerckhove van Universiteit Antwerpen en Ad Backus van Universiteit Tilburg. In een unieke verzameling van meer dan 450.000 persoonlijke tekstberichten van Vlaamse jongeren tussen 13 en 20 jaar oud gingen ze op zoek naar de verhouding tussen Engelse en Nederlandse persoonsaanduidende zelfstandige naamwoorden. Dat zijn zelfstandige naamwoorden zoals boer, vader, bitch of manager: letterlijk die zelfstandige naamwoorden dus waarmee we een persoon aanduiden. Eline en collega’s kozen dit stukje van de woordenschat uit omdat dit soort woorden vaak genoeg opduiken en relatief vlot als categorie af te bakenen zijn, zoals de korte definitie hierboven aantoont. De woorden hebben immers ook een duidelijk gedeelde functie (‘personen benoemen’). Wat met mensen te maken heeft, is daarbij meteen ook sociaal informatief: hoe we personen benoemen vertelt ook wat over onze maatschappij. Persoonsaanduidende zelfstandige naamwoorden zijn zo ook intern verder georganiseerd: ze kunnen wel of niet verwantschap aanduiden (vader vs. boer), iets vertellen over het gender van de benoemde persoon (meisje of bro) of die persoon al dan niet expliciet evalueren (bitch of leerling).
In de tekstberichten doken in totaal net geen 400 uniekepersoonsaanduidende zelfstandige naamwoorden op. Op een occasioneel Frans, Italiaans, Spaans of Arabisch geval na, ging het daarbij enkel om Nederlandse of Engelse woorden. Het Nederlands staat daarbij duidelijk als een huis, met meer dan 300 woorden. Ook als we kijken hoe vaak die woorden samen voorkomen, blijft het overgewicht van het Nederlands onbetwistbaar: we vinden in totaal ongeveer 31.000 gevallen van de Nederlandse persoonsaanduidende zelfstandige naamwoorden. Dat is ruim tien keer meer dan het totaal aantal Engelse persoonsaanduidende termen. Een nadere blik verraadt dan wel meteen wat verschillen in de aard van die nomina: waar mama de Nederlandse lijst aanvoert met meer dan 2000 observaties, vinden we boy en girl op een gedeelde eerste plaats voor de Engelse lijst met ongeveer 300 waarnemingen. Het leek dus de moeite waard nog wat dieper na te gaan of het Engels misschien vooral voet aan de grond heeft voor bepaalde types persoonsaanduidende nomina.
Het antwoord is genuanceerd. Relatief gesproken is het Engels sterker aanwezig bij nomina die de aangeduide persoon op een of andere manier evalueren of als vriend indelen dan bij bijvoorbeeld verwantschapstermen. Toch blijft ook in die velden het Nederlands overheersen. Voor elk aangetroffen evaluatieve Engelse term (cutie, nerd, freak) vinden we er nog steeds drie Nederlandse (knapperd, sukkel, foemp).
Het laatste woord is daar natuurlijk niet mee gezegd. Deze studies bevatten geen hyperrecente gegevens, geen spontane natuurlijke gesprekken tussen jongeren of publieke socialmedia-posts. We hebben nog geen duidelijke inkijk in de manier waarop jongeren peers evalueren die wel of geen Engels gebruiken en moeten grondiger met jongeren in gesprek over hun relatie tot het Engels en hebben chats van jongeren niet rechtstreeks vergeleken met die van bijvoorbeeld hun ouders. Zelfs met die bedenkingen in het achterhoofd is het de moeite om wat nader stil te staan bij het contrast dat zich hier aandient tussen de publieke aanname dat jongeren voortdurend Engels door hun Nederlands mengen, en de toch voorzichtige nuances die uit de studies hierboven blijken. Voer voor ons volgende stuk!
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Jong geleerd?
Laat een reactie achter