H.A.M. Roelants (1827-1907), uitgever te Schiedam (2)
François HaverSchmidt ontving op woensdag 16 december 1874 zijn ambtgenoot N.C. Balsem, predikant te Lange Zwaag, en bood hem logies aan. Roelants liet de rol van gastheer graag aan HaverSchmidt, maar als secretaris gaf hij bij de vergadering vanzelfsprekend ‘acte de présence’. HaverSchmidt herinnerde de secretaris ten overvloede aan de bijeenkomst. Voor Roelants als uitgever waren dergelijke contacten essentieel. Hij vulde zo zijn adressenboekje. Balsem liet hij echter passeren. Waarom?
Balsem en HaverSchmidt behoorden beiden tot de kring van geliefde Nutssprekers, generatiegenoten, dominees, rechtzinnig en onderhoudend. De namen van Balsem en HaverSchmidt doken met enige regelmaat op in provinciale kranten: in Meppel en Leeuwarden betraden zij in plaatselijke Nutsbijeenkomsten kort na elkaar het spreekgestoelte. Een jaartje ervoor, in 1873, verschenen HaverSchmidt en Balsem bij een dergelijke Nutsbijeenkomst, ‘ook voor Dames’, in Nijmegen, op achtereenvolgens 23 oktober en 27 november.
Van die Nijmeegse optredens is geen spoor te vinden in de plaatselijke krant, slechts kortweg in de notulen van het lokale Nut. In Schiedam lag dat anders: de Schiedamsche Courant van 18 december 1874 bevatte onder het kopje 17 december een kritisch verslag van de Nutsbijeenkomst van twee dagen ervoor:
Gisteren avond trad als spreker op in de leesvergadering van het Departement Schiedam, der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, de heer N.C. Balsem, predikant te Lange Zwaag. Spreker deelde ons een gesprek mede van twee predikanten, die elkaar vroeger te Leiden gekend hadden. De een, Grim, was toen een wilde overdreven idealist, die thans echter een zeer consequent pessimist was geworden. Hij wanhoopte aan de toekomst onzer Europeesche maatschappij. De ander, Kracht, daarentegen, wanhoopte er niet aan, en tusschen beiden ontwikkelde zich een langdurig dispuut over de kwestie: is onze moderne beschaving gedoemd spoorloos onder te gaan. Op uitnemende wijze gaf de spreker ook de argumenten weder die een zoodanig tegenstander van het hedendaagsch Europa te berde brengen kan. Dit was des te meer te waardeeren, omdat blijkbaar die heer Kracht, de verdediger der andere meening, in den heer Balsem zelf stak, zoodat hij daarmee een groot bewijs gaf, hoezeer hij zich op het standpunt van zijn tegenstanders kan plaatsen. Kracht geloofde aan de toekomst van ons geslacht, een geloof, dat, juist door de erkenning van het betrekkelijk recht der tegenpartij, des te vaster, des te inniger, des te levendiger was geworden.
Een bijzonder thema, door de spreker besproken in een dialoog. De voordracht had de journalist niet geheel kunnen bekoren: ‘Eéne opmerking moet ons van het hart.’ De humor van Balsem was hem te vormelijk: ‘In onzen tijd van losheid van vorm en humor, beginnen er van die traditioneele losheden en van dien traditioneelen humor te komen, die een spreker als den heer Balsem niet noodig heeft om op zijn hoorders indruk te maken.’
In de notulen van het Nijmeegse Nut was er geen klagen over HaverSchmidt en Balsem. In Schiedam golden blijkbaar nieuwe standaarden van humor. Het is moeilijk om dit los te zien van prominente Schiedamse Nutsleden als HaverSchmidt en Roelants. Zij konden niet meer zo erg lachen om Balsem. Niet zo vreemd: dankzij Roelants’ Piet Smeerpoets en Piet Paaltjens’ Snikken en grimlachjes van HaverSchmidt was Schiedam de humorhoofdstad van het land. Op HaverSchmidts Familie en kennissen, een bundeling van zijn verhalen, veelal bekend van Nutslezingen, werd ongeduldig gewacht. In Schiedam had Roelants weinig zin in Balsem.
Op 18 december, een dag later dus, sprak Balsem andermaal in Schiedam, nu in een druk bezochte vergadering van de vereniging ‘Paulus’. Onderwerp van zijn toespraak was ‘de kracht der moderne richting, tegenover den godsdienstigen twijfel van onze dagen’. In de Schiedamsche Courant van zaterdag 19 december stond een kort signalement van zijn ‘Paulus’-optreden. Over ‘Paulus’ en het Schiedams departement van het Nut is overigens veel te vinden in de schitterende monografie van Herman Noordegraaf, HaverSchmidt en Schiedam (1994).
Twee keer Schiedam: ‘binnen is het anders’
Misschien in Nijmegen, maar zeker in Schiedam vonden de Nutsleden en hun dames in de najaarslezingen een ándere wereld. In beide steden was er veel armoede, benauwde woonomstandigheden, vervuilende nijverheid. Nijmegen snakte naar afbraak van de vestingwerken die de stad verstikten en besmettelijke ziekten vrij spel gaven. Schiedam kende een heuse brandersindustrie, de vervuiling gaf de stad de bijnaam Zwart Nazareth: in de stad hing (naar de woorden van HaverSchmidt) een ‘eeuwige steenkolennevel’, aan alle gevels kleefde een ‘onafboenbare roetkorst’. In Schiedam was dat al decennia geweten, dus ruim voor de komst van HaverSchmidt.
In december 1845, in een bijeenkomst van het Schiedamse Nut, had J.C. Perk een gedicht aan de stad gewijd onder de titel ‘Zwart Schiedam’. Drie jaar later nam Roelants het gedicht op in de Nederlandsche Volks-almanak voor 1849. De achttiende jaargang van de almanak, die in de laatste maanden van 1848 uitkwam, was de eerste waar Roelants als uitgever voor tekende. Blijkbaar hadden stadgenoten de jonge uitgever gewezen op het gedicht van Perk van een paar jaar ervoor. Met de publicatie gaf Roelants zijn almanak een Schiedams stempel:
Er ligt aan Schie- en Maas-stroom
Eene allerliefste Stad,
Van menig wakkren zeeman
De wieg en bakermat;
Die in de lands historie
Eene schoone plaats bekwam.
Die stad, gij zult haar kennen,
Is ’t zwart berookt Schiedam.Daar komen Vriesche koggen
En Noordsche tjalken aan:
Dan klept het dragers-klokjen
En lost men ’t kostbaar graan.
Wat gindsch de zeis der maaijers
Het leven slecht benam,
Krijgt weder geest en krachten,
Herleeft in ’t zwart Schiedam.Door moutvloer en door molen,
Door ketel, kuip en bak
Herademt ’t kiempje weder,
Verstikt in kof of smak. –
Maar ach … die geest van ’t koren
Maakt menig bits en gram,
En ’t heet dan: “Hoû je roer regt!
Je dronkt te veel Schiedam.”Wat vuuren ziet men rooken!
Wat zijn de huizen zwart!
Maar binnen is het anders ….
Ze hebben een goed hart
De menschen die daar wonen,
Bij al dien rook en vlam.
Al stookt men er jenever
Toch min ik ’t zwart Schiedam.De gulle, ronde zeden
Van ’t oude Nederland,
Zij hebben nog haar standaard
Aan Maas en Schie geplant.
Geen vorstlijke étiquette
Maakt ’t gul verkeer hier stram,
Maar welgemeende vriendschap
Woont in het zwart Schiedam.De maagden zijn er vrolijk
En echter niet koket;
Zij kleeden zich niet zwierig
En nogtans keurig net.
O, wie mij raad kwam vragen,
Als hij een meisje nam,
Ik zou hem zeker zeggen:
Mijn vriend, ga naar Schiedam.
Zo waren er twee Schiedams, eentje binnen en eentje buiten. In de bijeenkomsten van het Nut vonden aanzienlijke Schiedammers de frisse lucht van elkaars nabijheid en vooral van humor en ander beschaafd vermaak. Van dat verantwoord amusement was, van dat ‘gulle’ Schiedam was Roelants een van de regisseurs. Was dit het Schiedam dat HaverSchmidt lief was?
Dit is deel 2 van een serie artikelen over H.A.M. Roelants
Laat een reactie achter