Op 25 augustus 2024 overleed Dick Welsink. Hij stond in de literaire wereld bekend als conservator van het Literatuurmuseum, maar vooral als iemand die zich belangeloos inzette voor de erkenning van de waarde van de Nederlandse literatuur. Hij besefte dat auteurs uit het verleden afhankelijk zijn van literatuuronderzoekers, anders worden ze vergeten.
Van zijn hand verschenen tientallen edities van schrijvers. Daarnaast voerde hij samen met anderen de redactie van tijdschriften als het Nieuw Letterkundig Magazijn en van Aarts’ Letterkundige Almanak. Voor het Literatuurmuseum schreef hij tientallen artikelen, op papier en digitaal, en hij had een groot aandeel in de organisatie van tentoonstellingen, zoals die van Nicolaas Beets en Jacob van Lennep, op wiens sterfdag hij overleed. Hij schreef honderden korte recensies voor bibliotheken toen daar nog vraag naar was. Literairhistorische tijdschriften en literaire encyclopedieën konden altijd op bijdragen van hem rekenen.
Het meest opmerkelijk is zijn inzet voor dichters en schrijvers die in het vergeetboek dreigden te verdwijnen. Het ging hem er nooit om zelf aandacht te krijgen, maar om te laten zien dat ook auteurs van light verse of nonsenspoëzie niet vergeten mochten worden. Zo verzorgde hij edities van Kees Stip en nog zeer onlangs van Daan Zonderland. Maar ook auteurs die nog wel (enige) aandacht krijgen, zoals Piet Paaltjens, Nicolaas Beets en De Schoolmeester kregen mede door hem verantwoorde nieuwe edities. Ook schreef hij tal van artikelen over grote en kleine feiten uit het leven van auteurs uit vooral de negentiende en twintigste eeuw. Internet kon ook op hem rekenen: de website van het Literatuurmuseum telt ettelijke bijdragen van hem.
Hij had ook oog voor de schoonheid van het boek. Dat dreef hem ertoe zelf mooie producten te maken, soms zelfs op de handpers. Zijn vrienden stuurde hij jaarlijks een prachtige door hem zelf ontworpen nieuwjaarskaart met daarop een onbekend gedicht, een fraaie spreuk of een tekening met een vers, soms van eigen hand.
Waar Dick onder collega’s, vrienden, leermeesters en andere literatuurliefhebbers om bekend stond, is zijn vermogen om fouten in kopij of drukproeven te ontdekken. Hij had een unieke opmerkingsgave voor juiste jaartallen, spellingen van namen, titels, nummers van edities en dergelijke en dat veroorzaakte dat hij nogal eens iemand moest verbeteren. Velen van zijn vrienden kregen na publicatie een lijstje met correcties, en veel anderen stuurden al bij voorbaat drukproeven naar hem toe. Nooit verbeterde hij gepeperd, laat staan met satanisch plezier. Kenmerkend daarentegen was zijn vanzelfsprekende behulpzaamheid. Een van zijn vrienden vroeg hem eens de definitieve versie van zijn proefschrift nog eens te bekijken. Hij was er heilig van overtuigd dat Dick er geen enkele ongerechtigheid in zou kunnen vinden. Niet dus, het waren er veel. Dick liet echter weten het proefschrift met plezier te hebben gelezen en hier en daar nog wat suggesties voor mogelijke aanpassingen aangegeven te hebben.
Dick hoorde bij degenen die meewerkten aan de herwaardering voor de literatuur van de negentiende eeuw. Aan de Universiteit van Amsterdam begon rond 1975 een ander soort belangstelling daarvoor dan eerder gebruikelijk was. In werkgroepen verzamelden zich studenten neerlandistiek die het unieke van die tijd zagen, en Dick hoorde bij de eersten daarvan. Er werden degelijke eindverslagen gemaakt en scripties geschreven en er ontstonden levenslange vriendschappen. Aan de omgang is dan nu een einde gekomen, maar niet aan de herinnering, de gevoelens en de literaire erfenis.
Aad Meinderts zegt
Het Literatuurmuseum mist Dick zeer. Een zeer betrokken literatuurhistoricus met wie ik graag samenwerkte.
Niels Bokhove zegt
En laten we Dick als verzamelaar van overlijdensadvertenties voor schrijvers niet vergeten. Hij was daar zeer gedreven in. Regelmatig kreeg ik verzoeken van hem om annonces in mijn krant uit te knippen en op te sturen of voor hem te bewaren, omdat hijzelf die krant niet had. Liefst het originele knipsel, niet een afdruk. Nu bewaar ik de advertenties van zijn overlijden.
Niels Bokhove zegt
Dit vergat ik nog: als vrijwillig ‘conservator’ bij het Literatuurmuseum (sinds 2012) heb ik veel geleerd van Dick als mijn ‘mentor’ indertijd. Nog steeds vraag ik mij bij annotaties tijdens de catalogusinvoer vaak af: hoe zou Dick dit geschreven hebben?
Arie Pos zegt
Ik mis een verwijzing naar Dicks minutieuze werk als bibliograaf voor de in kaartsysteemvorm gepubliceerde Mededelingen van de Documentatiedienst van het, toen nog, Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Hij was een onvermoeibare speurder naar harde gegevens, die hij alleen vertrouwde ‘op grond van autopsie’. Dat Reijnier Flaes, schrijver onder het pseudoniem F.C. Terborgh, op 26 februari 1981 in Portugal was overleden, wilde hij gezien Nederlandse krantenberichten best geloven, maar zonder gewaarmerkte kopie van de Portugese overlijdensakte kon hij er niets mee. Als zijn LM-collega kreeg ik toen ik een paar jaar later naar Lissabon ging dan ook een op A5-briefpapier van het LM geplakt systeemkaartje van hem mee, met daarop de in zijn karakteristieke, voor geen misverstanden vatbare handschrift geschreven gegevens die hij uit Nederlandse kranten had verzameld: ‘Overleden in “zijn woonplaats”?, “Sintra”?, “Linho, Sintra”?’ Ik bezocht Flaes’ huis in Linhó, inmiddels bewoond door een goede vriend van hem, die me wist te vertellen dat hij weliswaar begraven lag op het kerkhof van Linhó (gemeente Sintra), maar bij zijn weten in een ziekenhuis in Lissabon was overleden, zoals ook H.C. ten Berge me had verteld. Bij het bevolkingsregister in Lissabon wachtte ik uren op mijn beurt, om te vernemen dat ik formulier zo-en-zoveel moest invullen met opgaaf van de reden van mijn informatieverzoek en in moest leveren met een kopie van mijn paspoort. Het formulier kon ik bij een ander loket (wachten) aanschaffen en fotokopieën konden ter plaatse niet worden gemaakt. Een dag later leverde ik het ingevulde formulier in met de paspoortkopie en drie dagen later kon ik de gewaarmerkte kopie van de overlijdensakte komen ophalen. Dick was in zijn nopjes toen ik hem de overlijdensakte met mijn vertaling ervan overhandigde. Maar ho, even een dingetje. Zijn ogen schoten heen en weer tussen de kopie en de vertaling. ‘Aha, geen fout van jou. Het staat echt zo in de akte. Reynier met i-grec. Dat moet Reijnier met een lange ij zijn.’ Ook die correctie verscheen op de Mededelingenkaart.
Voor de goede orde: Dick was allesbehalve een dorre bibliografische zemelknoper. Hij was ook een hilarisch wandelend literair anecdotenboek en een onuitputtelijke bron van humoristisch te pas gebracht literaire citaten.
Niels Bokhove zegt
Dag Arie, dit herken ik ten voeten uit.