We hebben het allemaal geleerd op school. In het Nederlands staat voor de persoonsvorm (maximaal) een zinsdeel. En meestal is dat het onderwerp, maar – wordt er dan snel bij gezegd – het kan eigenlijk ‘van alles’ zijn.
Dat ‘van alles’ maakt natuurlijk wel nieuwsgierig. Volgens de grammaticaboekjes zou het gaan om bepalingen of lijdende voorwerpen. Zo’n zinsdeel krijgt vooraan in de zin extra nadruk. Dat is het idee. ‘Van alles’ is best een vage omschrijving en daarom ben ik voor mijn master-scriptie een semester lang in de wereld van de eerste zinsdelen gedoken. Daarvoor heb ik troonredes gebruikt: vanaf de allereerste uit 1814 tot en met de meest recente uit 2023.
En wat blijkt? Niet zo verrassend misschien, maar een flink deel van alle zinnen begint inderdaad met een onderwerp. Meestal gaat het om informatieve zinnen, zoals deze zin uit de troonrede van 1998. ‘De NAVO blijft van essentiële betekenis bij het voorkomen en indammen van conflicten die de internationale veiligheid bedreigen.’ Wel verrassend is dat die onderwerpen door de jaren ook minder concreet kunnen zijn. In 1923 gaat het bijvoorbeeld nog om het concrete ‘De betrekkingen, welke wij met de andere mogendheden onderhouden’. Vorig jaar koos Willem Alexander ervoor om het abstracte – en dus veel minder concrete – begrip ‘cultuur’ te gebruiken als onderwerp. En nog wel in deze fraaie zin: ‘Cultuur confronteert, inspireert en overbrugt tegenstellingen.’
Nadruk en samenhang
Benadrukte zinsdelen komen ook veel voor in de troonredes. Deze zin uit 1848 is daar een voorbeeld van. ‘Met alle Mogendheden hebben wij vrede en goede verstandhouding.’ Tot zover gaat het dus vrij aardig volgens de boekjes. Met die lijdend voorwerpen vooraan in zinnen blijkt het trouwens wel mee te vallen. Die komen maar heel weinig voor in de troonredes.
Maar wat moeten we denken van deze zin uit de troonrede van 1948? ‘Voorts is een wijziging van de wettelijke kinderbijslagregelingen in overweging, teneinde in die regelingen de nodige correcties aan te brengen.’ Hier is duidelijk geen sprake van benadrukking. Nee, wat voorts hier doet is dat het een koppeling maakt met de vorige zin. Als je er even over nadenkt, is het ook niet zo raar dat het beginwoord de verbindende schakel is tussen twee zinnen. Dit soort beginwoorden geven een tekst samenhang en maken die daardoor makkelijker te begrijpen. En zoals we allemaal weten, is dat geen overbodige luxe bij troonredes. Verbindingswoordjes beginnen aan het eind van de 19e eeuw aan hun opmars in de troonredes. Het grappige is dat er door de jaren heen steeds nieuwe woorden bijkwamen. In 1889 verscheen voor het eerst ook, in 1923 kwam tevens erbij, in 1948 voorts en de allernieuwste aanwinst is daarnaast in 2023. Leuk weetje: behalve ook zijn deze woorden oorspronkelijk bijwoorden van plaats of tijd. Voorts is afkomstig van voort en dat betekende van oudsher zoiets als ‘verder’ of ‘vooruit’. Maar vooraan in een zin doet voorts dus iets anders; voorts geeft daar aan dat de zin een aanvulling is op de vorige zin. Dit laat ook mooi zien hoe betekenisverandering in zijn werk kan gaan. Zet een bijwoord van plaats of tijd vooraan in een zin en mensen gaan het vanzelf opvatten als een verbindingswoord. Daar is trouwens wel wat geduld voor nodig: zo’n ontwikkeling duurt al snel tientallen jaren.
Bijzinnen
Wat verder opvalt is dat ook bijzinnen zich prima thuis voelen vooraan in een zin. Zo’n bijzin kan niet los gezien worden van de hoofdzin, ze staan niet voor niets samen in een zin. In de oudere troonredes ging het om bijzinnen die de hoofdzin aanvulden of juist nuanceerden, zoals deze zin uit 1923. ‘Schoon alle zorgen nog niet zijn weggenomen, mag gehoopt worden, dat de economische crisis thans haar diepste punt heeft bereikt.’ Later komen er ook bijzinnen voor die een voorwaarde geven bij de hoofdzin of die een doel aangeven. En in 2023 is er voor het eerst een bijzin die een oorzaak geeft. ‘Omdat de arbeidsmarkt verandert, is het belangrijk dat werkenden zich tijdens hun loopbaan blijven ontwikkelen.’ Die ontwikkeling van bijzinnen is opmerkelijk. Een aanvulling is eigenlijk een heel objectieve relatie. Maar met de andere bijzinnen laat de spreker zich toch wat meer in de kaarten kijken. Ze zijn subjectiever, zou je kunnen zeggen.
Steeds subjectiever?
Dat taal steeds meer gebruikt wordt om een mening te geven of een gevoel te uiten, is een tendens die wel eerder is opgemerkt. De eerste zinsplaats lijkt een plek te zijn waar zich dat voor onze ogen en oren afspeelt. Steeds abstractere onderwerpen, het leggen van nadruk, nieuwe verbindingswoorden en bijzinnen die steeds subjectiever worden. Het gebeurt allemaal vooraan in een zin. Straks blijkt nog dat die eerste zinsplaats een belangrijke sleutel is om te begrijpen hoe het kan dat taal steeds meer om meningen draait. Beter houden taalonderzoekers die eerste zinsplaats daarom nauwlettend in de gaten.
Laat een reactie achter