De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen 7.1
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. In dit eerste stukje van Deel 7 richten ze hun pijlen op de onmogelijkheid van de vraag: hoe ‘erg’ is het nu eigenlijk?
We krijgen geregeld de vraag hoe ‘verengelst’ het Nederlands nu precies is. In de inleiding van deze reeks hebben we aangegeven dat we geen antwoord op die vraag zouden geven. We leggen u hieronder graag uit waarom niet.
Daartoe kaatsen we de vraag graag eerst even terug. Hoe verengelst is het Nederlands volgens u? Probeert u om in uw antwoord zo concreet mogelijk te zijn. Eerder dan te kiezen voor bijwoorden van graad zoals ‘heel’, ‘nogal’ of ‘enigszins’ mag u de verengelsing in een cijfer uitdrukken. Dat wordt van ons immers ook vaak verwacht: een getal, een hoeveelheid, een punt op een schaal van 0% (helemaal niet verengelst) tot 100% (volstrekt verengelst).
Een moedige eerste worp uit het publiek biedt ons bij dit soort vragen vaak een aanzet voor een rondje hoger/lager. Daaruit blijkt doorgaans veel variatie: de meningen zijn verdeeld, de cijfers lopen uiteen, en dat schijnt niemand te verrassen. Meer consternatie zien we wanneer onderzoekers die variatie bevestigen, eerder dan één verlossend antwoord op de vraag te bieden. 1%, 10%, 14%, 36%, 80%, of zelfs (net geen) 100%? Het zijn elk correcte antwoorden die elk op hun manier een inkijk bieden in de invloed van het Engels op het Nederlands.
Fans van de Dikke Van Dale herinneren zich misschien nog een van de nieuwtjes waarmee het woordenboek in 2022 uitpakte bij de lancering van zijn nieuwe editie: 10% van de 10.000 nieuwe woorden die aan het woordenboek werden toegevoegd, zijn aan het Engels ontleend. Dat zijn er wel wat, maar als we de framing omdraaien, betekent het toch ook dat 90% van de toegevoegde nieuwe woorden niet aan het Engels werden ontleend. Daarbij is er dan ook de vraag om wat voor woorden het dan gaat.
Zomaar het aantal Engelse woorden in het woordenboek gaan tellen is om verschillende redenen geen finale manier om de graad van verengelsing van het Nederlands te bepalen. Dat illustreren we hieronder met voorbeelden uit Van Dale die starten met de A, om te tonen hoe vlot er twijfelgevallen te vinden zijn. Een eerste punt is de classificatie van een woord als ontleend aan het Engels. Voor het woordenboek staat herkomst voorop. Dat is zeker logisch, maar het sluit niet noodzakelijk aan bij wat een taalgebruiker als Engels woord of Engelse invloed ervaart. Neo-klassieke brouwsels die vanuit het Engels het Nederlands binnenkwamen, zoals applicator ‘hulpmiddel voor aanwending van een medicijn, make-up enz.’ of acetylcholine, ‘een neurotransmitter die prikkels geleidt tussen motorische zenuwen en spieren’, voelen niet erg Engels aan. Hetzelfde geldt voor woorden als aluminiseren ‘voorzien van een aluminium deklaag’, die al een weg van vernederlandsing achter zich hebben, of voor woorden als assist ‘voorzet of pass waaruit een medespeler direct scoort’, die vanzelf plausibel zijn in het Nederlands. Ook leenvertalingen als armoedeval ‘het verschijnsel dat mensen die armoede lijden, nauwelijks mogelijkheden hebben hun maatschappelijke situatie te verbeteren’, waarbij het patroon van een Engelstalig woord wordt nagebootst met Nederlands materiaal, krijgen niet zo’n duidelijke verengelsingsstempel als woorden als action painter of adult movie. Daarnaast is er het punt van alternatieven: de acetylcholine van hierboven is een vakterm zonder gangbaar Nederlands alternatief, terwijl accountmanager op zich te vervangen is door ‘relatiebeheerder’. Tot slot kunnen we er natuurlijk niet omheen dat je veel van deze termen niet zomaar elke dag in de mond neemt. Oude en nieuwe leenwoorden staan broederlijk naast elkaar.
Vertrekken vanuit het woordenboek kan zo zeker wel een etymologisch objectief beeld aanreiken, maar vat tegelijk niet noodzakelijk wat de taalgebruiker in het oog springt wanneer die zich uitlaat over de verengelsing van het Nederlands. De Van Dale-cijfers worden dus best ook aangevuld, bijvoorbeeld door minstens al ‘ns na te gaan hoe vaak de poule van Engelse woorden feitelijk opduikt in het Nederlands. Die aanpak volgde Nicoline van der Sijs. Ze analyseerde de herkomst van de woorden uit de eerste vier pagina’s van de Nederlandse krant NRC Handelsblad uit 1994 en 2012. Uit de studie blijkt dat de verhouding tussen leenwoorden en woorden uit andere talen over het algemeen niet is gewijzigd tussen de twee periodes. Voor het Engels werd wel een stijging opgetekend: in 1994 waren er 49 van de 2114 totaal aantal verschillende bestudeerde woorden aan het Engels ontleend, voor 2012 waren dat er 89 van 2424. Wanneer je rekening houdt met hoe vaak die woorden elk opduiken in de krant, blijkt dat je per honderd woorden in de krant minder dan twee Engelse woorden tegenkomt in 1994 en net geen vier in 2012. Zoals Van der Sijs het zelf schrijft: dat kun je bezwaarlijk ‘een invasie’ noemen. Een reprise in 2022 toonde wel een opmerkelijkere stijging, een vierdubbeling zelfs.
Natuurlijk maakte ze ook voor dit onderzoek specifieke keuzes. Ze besloot niet alleen in overweging te nemen wat ze telde, met name termen met Engelse herkomst, maar ook woorden ontleend uit andere talen. Ze gaf aan waar ze telde, namelijk de eerste vier pagina’s van één Nederlandse krant, en wanneer ze telde (1994, 2012). Tot slot was het duidelijk hoe ze telde: ze deelde het aantal verschillende Engelse leenwoorden door het totaal aantal verschillende woorden, maar ze telde ook het totaal aantal voorkomens van al die woorden. Daar had ze goede redenen voor, want de keuzes beïnvloeden de cijfers. Andere keuzes voor wat, waar, wanneer en hoe je telt, leiden zo tot andere antwoorden.
In Deel 6 namen we 1% als relevant cijfer in het debat over de verengelsing: het toont aan hoe vaak we (niet-)vermijdbare Engelse termen aantroffen in een handvol eettafelgesprekken van Vlaamse gezinnen met jonge kinderen. Net zo goed kun je de andere kant van onze graadmeter gaan opvullen Een aandachtige lezer wees ons op een ‘olifant in de kamer’: de namen van de Belgische sportteams. De lezer maakte een lijstje met 41 sportploegnamen, die op de Rode Duivels na allemaal Engels zijn: 98% dus. Er zijn ook allerlei cijfers in omloop tussen deze extremen in. De 10% van Van Dale of de 3,6% van Van der Sijs die we hier al besproken, maar ook de 13% tienerchatposts uit het onderzoek van De Decker & Vandekerckhove die minstens één Engels woord bevatten (zie Deel 6_4) of de 36% functietitels met minstens één Engels woord uit personeelsadvertenties die tussen 1998 en 2008 verschenen in de Lage Landen (zie Deel 3_4).
Met een boutade kun je stellen dat we de cijfers dus kunnen laten variëren van 1% tot 98%. Dat benadrukt in elk geval wel hoe relatief die cijfers zijn, en hoe sterk ze zijn beïnvloed door de keuzes achter de schermen: wat is geteld, waar is geteld, wanneer is geteld en hoe is geteld. Meten is dus enkel weten wanneer we weten wat we meten, wat daarmee wordt blootgelegd en wat verscholen blijft. De cijfers zijn zo geen doel, maar een middel. Ze bieden voer voor reflectie en verdienen interpretatie, elk afzonderlijk maar ook in onderlinge vergelijking. Begrijpen wat het Engels doet met het Nederlands betekent vanuit onze cijfers proberen te begrijpen hoe de sprekers van dat Nederlands met het Engels omgaan, welke keuzes ze hebben en maken en waarom. Voer voor weer een stuk!
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: Gesandwicht
Bert Mostert zegt
Veel namen van sportploegen dateren uit de tijd van voor WO II. Toen werd gekeken naar de bakermat van de sport die outre-Manche is gelegen en de namen waren dus vaak Engelstalig.