Keizer Wilhelm II gaat in ballingschap
Dit alles was mijn land, – is ’t nu niet meer.
’k doorreisde ’t vaak in wonderstille nachten,
Als ik aan ’t treinraam stond en wist mij Heer
Van alles wat daar sliep, – en mijn gedachten
Waakten alleen de matte morgen tegen.
Ik zag de wouden zwart maar brede wegen
Met bleke hemel keerden telkens weer.
Ik opende het treinraam en de lucht,
De zomerlucht was koel maar vol van geuren
Hoe eenzaam was ik in der tijden vlucht
En machtloos tegenover elk gebeuren!
‘k Wist dat ik mij die nacht niet neer zou leggen
Maar Duitsland, Duitsland moest ik telkens zeggen,
Verloren in het stampend treingerucht.
Wat Duitsland was, heb ik dan vaak gedacht.
Ik zag de duizend jaren oude steden,
De stromen ook, waarvan de golven zacht
Onder de schaduwen der bergen gleden.
’t Was alles mijn. Ik heb hun beeld behouden.
Maar ’t sterkst is de herinnering aan die wouden,
Zwijgend en zwart en eindloos in de nacht.
J.J. van Geuns (1893-1959)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter