In de vroege jaren tachtig van de twintigste eeuw was Amsterdam het toneel van krakersrellen en punkers. De stad was ook de voedingsbodem voor een alternatieve scene met optredens van dichters in kraakpanden. Diana Ozon was een van hen en maakte als podiumdichter furore in die jaren. Ze is ook nu nog volop actief in de poëzie, nog steeds op het podium én op internet. Haar gedichten kom je op diverse locaties tegen, zoals op straat in Amsterdam. Onder de noemer ‘De performers’ is ze in 2006 in de literatuurgeschiedenis opgenomen.
In dit artikel kijk ik als literatuurwetenschapper terug op de poëzie van de jaren tachtig en ga ik op zoek naar een antwoord op de vraag die me toen al bezighield: waarom zijn de gedichten van Diana Ozon destijds niet opgenomen in de roemruchte bundel Maximaal?
Krakers
Het begon in de late jaren zeventig van de vorige eeuw. De grote Nederlandse steden waren in verval. De bewoners van weleer waren weggetrokken naar nieuwbouwbuurten in groeikernen. Lege panden in de verloederde binnenstad liepen het risico om gekraakt te worden. Deze anarchistische wereld was het domein van de krakers. In de literatuur kregen zij een prominente plaats in de romancyclus De Tandeloze Tijd van A.F.Th. van der Heijden. Zoals in De slag om de Blauwbrug (1983), dat zich afspeelt op de dag van de troonswisseling in 1980. De lezer volgt daarin hoofdpersoon Albert Egberts, die al zwervend door een grimmige wereld van junks, punkers en krakers tussen de rellen op de Amsterdamse Blauwbrug belandt.
In de novelle Kraker Jack (1991) geeft Diana Ozon een vrolijker beeld van de Amsterdamse krakerswereld. Begonnen als een hoorspel uitgezonden door een illegale radiozender zijn de dwaze avonturen van Jack uit de Amsterdamse Staatsliedenbuurt, bijnaam de Blonde Schicht, en zijn krakersvrienden uiteindelijk op papier beland. De auteur kent deze wereld van binnenuit, wat blijkt uit allerlei details uit het krakersleven. Ze schetst in het boek een levendig beeld van de scene, zoals het urenlang samenkomen met de kerngroep en vergaderen op locaties als café De Rotte Rat en De Lange Niezel. Kraker Jack kan niet tegen onrecht en gaat over tot onbezonnen acties geïnspireerd op het handboek van de RAF en dat loopt zelden goed af. De vroege jaren negentig zijn aangebroken en de gloriedagen van de krakers in Amsterdam zijn voorbij, zo mijmert Jack:
‘De tijd was rijp voor hervormingen. Ontruiming hing in de lucht. De krakers hadden zich verschanst. De mobiele eenheid was dag en nacht paraat. De stad werd uitverkocht. Alles draaide om geld. Wie niet betaalde, moest oprotten. Het linkse gedachtengoed was failliet. De meest betalende kreeg de beste plaats. Dat was de wet geworden in Yuppie City.’ (p. 12, 1991)
Tot het eind van het verhaal blijft Jack ongrijpbaar. Uiteindelijk ontsnapt hij aan zijn achtervolgers op spectaculaire wijze in een onderzeeër en moet de Amsterdamse krakersscene verder zonder Jack.
Nederpunk
Bij de publicatie van Kraker Jack was Diana Ozon al ruim een decennium actief als dichter. Door haar vele optredens was ze een beroemdheid, ook buiten de Amsterdamse scene. Ze woonde in die tijd in de zwart-wit geschilderde Zebrapanden aan de Sarphatistraat. Geheel volgens de do-it-yourselfmentaliteit van de krakersbeweging begon ze eind jaren zeventig het punk-fanzine Koecrandt. Met de Artomaat verspreidde ze zelf haar gedichten. Op haar website vertelt Ozon dat ze met haar Punk-Poetry ‘toegankelijker [wil] zijn dan de vorige dichtersgeneratie uit de 60-er jaren. Ik haat opeenstapelingenvan ingewikkelde woorden die door hun vaagheid poëzie mogen heten. In deze tijd van verwarring moet je juist duidelijkheid scheppen in wat je bedoelt.’Volgens Ozon zijn taalfouten ook niet iets om je druk over te maken: ‘Als het maar goed te lezen is.’
In zijn beschouwing ‘Utopie van het stilgezette nu’ over Nederlandse punk en poëzie typeert literatuurwetenschapper Laurens Ham in DWB de gedichten van Ozon uit 1978 als ‘nog vrij puberaal’. In 1980, ten tijde van de rellen rond de troonswisseling, publiceerde ze De Tachtiger als nummer 43 van Koecrandt met niet alleen gedichten over gewelddadige ontruimingen, maar ook ongezouten kritiek op sullig-abstracte dichters (‘Langhaar dichters met jullie moeilijke taal / fuck-off, krijg de klere allemaal’). In 1981 verscheen onder de naam Gretchen Ozon de bundel Meidenwerk. Gedichten en verhalen, waarin ze haar werk introduceert als:
‘De poëzie van Gretchen Ozon is geworteld in het milieu van de grote stad. Er komen geen kloppende harten, bloeiende boterbloemen of stervende zwanen in voor. Ze schraapt haar gedichten als het ware van het asfalt, uit de saneringswijken en de kraakpanden in de hoofdstad.’
De gedichten in Meidenwerk sluiten aan bij de leefwereld van de no future-generatie, zijn geëngageerd en activistisch, zoals haar gedicht ‘Aktie nu’:
Aktie nu
huizen nou
voor sociale woningbouw
geen ontruimingen meer
en weg met de M.E.
we worden gek van dat gebarrikadeer
in een fort leven valt niet mee […]
Popdichters
Na een reeks publicaties in eigen beheer vonden de gedichten van Diana Ozon begin jaren tachtig onderdak bij de uitgeverij van Guus Bauer, waar de bundels Laag bij de gronds (1982) en De obscure camera (1983) verschenen. Haar dichterschap op het podium begon met een spontaan optreden tijdens een poëzieavond in Paradiso.In het Utrechts Nieuwsblad (8 april 1983) vertelde ze over haar eerste optreden als dichter:
Daar waren een hoop dichters bezig met ontbottende knoesten en grassprietjes in de achtertuin. Daar ergerde ik me woest aan. Ik begreep er geen hol van, ik vond ’t zo balle ingewikkeld. Dus ik spring het podium op en begin een woeste tirade tegen het expres ingewikkelde gedicht, met het gevolg dat niet de dichters boos op mij werden, maar zeiden: als je zo’n grote mond hebt moet je dat ook maar ’s bewijzen.’
In de jaren tachtig sloot Ozon zich aan bij de Popdichters, een initiatief van Bulkboek dat was gericht op leesbevordering onder jongeren. Ze stond op het podium met dichters als Jules Deelder, Bart Chabot, Simon Vinkenoog en Johnny van Doorn. De thematiek en de sterke performance van deze popdichters spraken een jong publiek aan en riepen weerstand op bij de oudere generatie. In 1993 keek Diana Ozon in een interview terug op die tijd en stelde: ‘Ook met de komst van de Vijftigers, Beat Poetry en de Popdichters hebben critici telkens weer beweerd: “dit is niet goed voor de poëzie”. Het tegendeel blijkt waar. De poëzie wint iedere keer een nieuwe generatie voor zich.’
Al snel kreeg Stichting Schrijvers School Samenleving Diana Ozon in het vizier en plaatste haar op de lijst van auteurs voor het lezingencircuit. Haar agenda raakte vol met optredens, niet alleen in literaire cafés maar ook op scholen. ‘Bart Chabot en ik bereiken op jongerencentra heel veel mensen die van hun leven nog nooit een gedicht hebben gelezen’, aldus Ozon, die jongeren ook inspireerde tot het schrijven van gedichten. Dat het voordragen van haar poëzie voor een inkomen zorgt, was mooi meegenomen, zegt ze in een interview met Vrij Nederland: ‘Een boterham met pindakaas kun je er altijd mee verdienen’.
Haar performances brachten Diana Ozon in de jaren tachtig veel succes en naamsbekendheid. In haar autobiografie De Ozon Expres (1988) doet ze verslag van haar belevenissen op diverse podia en onderweg in de trein door Nederland. Met een humoristische en scherpe blik beschrijft ze de wereld om haar heen en haar ontmoetingen met allerlei eigenaardige personen. Diana Ozon was in die tijd een opvallende podiumpersoonlijkheid. Wie bij haar optreden was, zag op het podium een jonge vrouw met een punk uiterlijk; haar blonde haar getoupeerd en in een hanenkam. In De Ozon Expres vertelt ze hoe zij zich in allerlei situaties bewust is van haar uiterlijk en het effect daarvan op de buitenwereld. Zoals op Texel, wanneer zij besluit om ’s ochtends na een optreden nog een strandwandeling in haar podiumoutfit te gaan maken en door wandelaars wordt aangegaapt bij het beklimmen van een duin. Of in dit citaat uit De Ozon Expres, waarin zij springend door een treincoupé een nachtvlinder probeert te redden:
Hij [de nachtvlinder, LV] en ik zijn, naast sinaasappelschillen in de prullenbak, het enige natuurlijke in de kunstmatige omgeving.’ […] ‘Terwijl de trein een station nadert, kijken passagiers op het balkon verschrikt door het ruitje van de coupédeur. Ze zien een vandaal met een gigantische hanekam [sic] rondspringen en het ameublement vernielen voor het langer leven van een insekt [sic]. Ik knik de verbaasden vriendelijk toe en ga voort met mijn jacht.’ (p. 61, De Ozon Expres, herdrukt in Stad sta stil, 1993)
Diana Ozon zal uiteindelijk in de literatuurgeschiedenis belanden onder het kopje ‘De performers’.
In tegenstelling tot de meer traditionele voordrachten bij literaire evenementen als de Nacht van de Poëzie en Poetry International zijn de optredens van deze performers een mix van entertainment, protest, humor en zelfexpressie, aldus de samensteller van deze literatuurgeschiedenis, de hoogleraar Hugo Brems. Hij typeert in Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 hun gedichten als ‘direct, gericht op herkenbaarheid bij een publiek van gelijkgestemde jongeren, en vaak geschreven in een gesyncopeerd ritme dat aangepast is aan de spreek- en roepstem.’ (p. 461, 2006)
Pleitbezorger uit een vorige generatie
In De Ozon Expres doet Diana Ozon verslag van haar performances op uiteenlopende locaties en voor een publiek dat vaak niet op haar optreden zit te wachten. Het wekt bewondering dat zij erin slaagt om het publiek voor haar gedichten te winnen. In een interview omschrijft ze haar poëzie als verslaggeving, gericht op de lezer:
‘Mijn dichten is compacte subjectieve verslaggeving: het hardop bevestigen van observaties en gedachten. Poëzie maakt de taal mooi: als de verslaggeving van jonggeliefden onderling die nog broos de afzonderlijke woorden stuk voor stuk als onomkeerbare gebeurtenissen plaatsen in hun harten. Zo is ook het gedicht teer en zoekt het naar de juiste klank. Het probeert de toon te vinden die de gevoelige snaar beroert van de lezer.’
Een van de lezers van haar poëzie was de dichter Louis Th. Lehmann (1920-2012). In zijn biografie De dichter die het niet wilde zijn. Leven en werk van Louis Lehmann (2021) beschrijft Jaap van der Bent hoe in de jaren tachtig de bijzondere vriendschap tussen Lehmann en Ozon ontstond. In die jaren publiceerde Lehmann af en toe nog een gedicht. Hij woonde in die tijd in de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam, waar hij Diana Ozon zag optreden. Als heer op leeftijd viel hij op toen hij zich meldde bij de anarchistische boek- en tijdschriftenwinkel Het Fort van Sjakoo, waar ze werkte, en haar een envelop met gedichten voor haar blad gaf. In 1986 verscheen zijn gedicht ‘Winter 1983-84’ in de Zebrakrant, de opvolger van de Koecrandt. In dezelfde periode trad hij zelf ook op voor jongeren in een kraakpand, wat tot zijn eigen verbazing positief verliep. Hij constateerde na afloop dat poëzie een sociaal gebeuren was geworden, een groot verschil met zijn tijd als jonge dichter toen het nog ‘a lonely job’ was.
Lehmann ontpopte zich als een pleitbezorger van de poëzie van Diana Ozon voor een mainstream literatuurpubliek. Zijn essay ‘Rock, rijm en redelijkheid’ in NRC Handelsblad (12 december 1986) wijdde hij aan haar nieuwe bundel Hup de zee. Ozons gedichten plaatste hij in een internationale beweging van de performing poets. In zijn essay benadrukte hij dat de voordracht als dichtvorm ouder is dan het schrift en roemde haar talent als performing poet: ‘Zij heeft een merkwaardige virtuositeit om, met eenvoudige middelen of zonder hulp van muziek, haar eigen gedichten zowel vocaal als visueel te accentueren.’ Haar poëzie heeft zich ontwikkeld, zo constateerde hij: ‘Diana Ozons nieuwe bundel bevat niet zulke duidelijke vermaningen meer, geen rijm, maar fantasie, hoogst persoonlijk en, zoals het hoort: obsessioneel.’
Maximaal! Dichters in de jaren tachtig
Hup de zee werd niet alleen door Lehmann positief besproken. In het literair tijdschrift De Held verscheen een lovende bespreking door Howard Krol, die haar ‘altijd zo gedreven ritmische voordracht’ roemde. Hij constateerde dat de gedichten in Hup de zee zich in positieve zin onderscheidden van haar vroegere werk, dat hij typeerde als gedichten met ‘een wat al te gemakkelijk rijmschema’. De gedichten ‘waarin de vervreemding op een humoristische wijze is vormgegeven’ noemde hij het sterkst. Krol nam in die tijd een centrale plaats in binnen de Amsterdamse alternatieve poëziescene. Daarnaast publiceerde hij zelf gedichten onder het pseudoniem Arthur Lava. Onder die naam is hij de literatuurgeschiedenis ingegaan als frontman van de dichtersgroep Maximalen.
Bij uitgeverij In de Knipscheer kwam veel samen. Howard Krol bracht het tijdschrift De Held binnen en bond ook een nieuwe generatie schrijvers aan deze uitgeverij, aldus oprichter Franc Knipscheer in zijn necrologie van Howard Krol (1955-2020). De poëzie van dichters als Bart Brey, F. Starik en Pieter Boskma verscheen in de jaren tachtig bij deze uitgeverij. Ook de gedichten van Diana Ozon vonden er onderdak. In mei 1988 verscheen de bundel Maximaal bij In de Knipscheer. In de bundel staat het werk van elf Nederlandse en Vlaamse dichters, gekozen en ingeleid door Arthur Lava. Lava had al eerder van zich laten horen door in het begin van de jaren tachtig performances te organiseren met de dichtersgroep H.J. van de BijL, die in een wisselende samenstelling met een oude brandweerwagen langs jongerencentra en kraakpanden reisde. In 1986 publiceerde hij in De Held het essay ‘Het timbre van de tuinkabouter’, waarin hij de poëzie van dat jaar kritisch onder de loep nam en tot een vernietigend oordeel kwam.
Eind jaren tachtig was de tijd rijp voor een kritische aanval op de gevestigde poëzie. Joost Zwagerman nam het stokje van Lava over. Hij publiceerde in 1987 in de Volkskrant ‘Het juk van het Grote Niets’, waarin hij de poëzie van de jaren tachtig, die hij als hermetisch typeerde, genadeloos fileerde als ‘saai, topzwaar, overacademisch’. Als remedie presenteerde hij in zijn essay de poëzie van dichters als K. Michel en René Huigen. Om de barrière tussen het publiek en de dichter te doorbreken, gebruikten de Maximale dichters als symbolisch wapen de klauwhamer, een idee van Arthur Lava geïnspireerd op zijn krakerstijd. De boekpresentatie van de bundel Maximaal in de Amsterdamse nachtclub ROXY op 24 mei 1988 krijgt de titel ‘Grand Gala der klauwhamers’.
De gedichten van Diana Ozon pasten perfect in het nieuwe elan dat de Maximalen voorstonden in hun programmaverklaringen, waarin zij poëzie als een luidruchtige en dynamische kunstvorm presenteerden. Het lag dan ook voor de hand dat haar werk, ook gezien de grootstedelijke thematiek en haar publicaties bij In de Knipscheer, in de bundel Maximaal zou worden opgenomen. De dichters hadden ook een gezamenlijk podiumverleden. In een interview voor Rottend Staal Online vertelde Ozon: ‘In de jaren 1988 en 1989 trad ik veel met de Maximalen op.’ […] ‘Die optreedboekers wilden er ook meestal een vrouw bij. In veel gevallen was ik dat dus.’
Het is dan ook een raadsel waarom haar gedichten de bundel niet hebben gehaald. In mijn gesprek met haar in 1994 vertelde ze dat haar gedichten door Arthur Lava weliswaar waren opgenomen in de selectie voor Maximaal maar pas in een laat stadium (tot haar eigen verbazing) eruit waren gevallen. Op de website Rottend Staal Online zegt ze daarover: ‘Ik was voor medewerking aan de bundel uitgenodigd en bleef als laatste vrouw over die ze afwezen voor de bloemlezing.’ Wrang is het wel dat op de laatste pagina van de bundel onder het kopje ‘Maximalen bij In de Knipscheer’ als eerste haar bundel Hup de zee wordt genoemd, gevolgd door andere titels van dichters, van wie wel gedichten zijn opgenomen in de bundel: René Stoute, Bart Brey en Pieter Boskma.
Dat typeringen als ‘Maximale dichter’ en ‘Maximaal’ lang houdbaar zijn, laat een recensie uit 2009 zien. Rob Schouten bespreekt in Awater haar bundel Hartspanne en typeert Ozon als: ‘een soort pre-Maximaal, met haar wortels in de punk en kraakscene maar met de roemruchte bloemlezing van die club deed ze niet mee’. Schouten gaat in zijn recensie echter uit van een verkeerde aanname; het was immers geen eigen keuze. Het lijkt er eerder op dat zij niet mee mocht doen. En daardoor ontbrak Diana Ozon niet alleen in de bundel en op de groepsportretten van de Maximalen, maar wordt zij eveneens niet als Maximaal genoemd in de literatuurgeschiedenis.
Groepsvorming in de literatuur werkt lang door in de literatuurgeschiedschrijving, zoals in het geval van de Maximalen. De Maximale dichters werden opgenomen in de academische literatuurgeschiedenis van de Vlaamse hoogleraar Hugo Brems uit 2006 en kregen ook een eigen hoofdstuk op Literatuurgeschiedenis.org, gericht op het middelbaar onderwijs. De commotie rond hun optredens wordt daarin onder de titel ‘Poëtisch rumoer’ breeduit vermeld. De Maximalen hebben ook Schrijversmythen (2024), de meest recente literatuurgeschiedschrijving van hoogleraar Sander Bax, gehaald in het hoofdstuk over de mediacultuur van de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw.
Over de redenen waarom de gedichten van Diana Ozon niet in de bundel Maximaal zijn opgenomen, kan ik ruim dertig jaar na het poëtische rumoer van de Maximalen slechts speculeren. Terugkijkend op die tijd vraag ik me af of het toen een rol heeft gespeeld dat Ozons gedichten door een vrouw waren geschreven en om die reden niet in het masculiene kader van de Maximalen pasten. Het poëzieklimaat van de jaren tachtig werd al eerder door Jessica Durlacher getypeerd als ‘Machismo in de literatuur’. Durlacher was een van de oprichters van het literaire tijdschrift De Held. Op Literatuurlab blikte ze terug op de rol van Joost Zwagerman als redacteur van De Held en formuleerde ze het treffend: ‘Joost zette de trend voort die door oud-redactielid Arthur Lava was ingezet: hij bracht de dichters binnen, de Maximalen. Allemaal mannen met een enorm ego en veel gebrul.’ Ook de Vlaamse hoogleraar Dirk De Geest schetste dit beeld op Literatuurgeschiedenis.org. In zijn terugblik op de literatuur van de jaren tachtig stelde hij: ‘De Maximalen zijn duidelijk een onvervalste jongensbende, met stoere uitspraken en veel herrie rond hun optredens.’
Ozon als poëtische internetpionier
Wie in 2024 op internet op zoek gaat naar publicaties over Diana Ozon kan terecht op haar uitgebreide website. Ze was een van de eerste dichters in Nederland die werd geïnspireerd door de mogelijkheden van internet. In de jaren tachtig begon ze een digitale krant, waarin ze schreef in computertaal; zo kort en internationaal mogelijk vol met afkortingen. Dit had ook een praktische reden, aldus Ozon in Bzzlletin: ‘bijvoorbeeld: ‘W8 FF T Z&, CU 18R, BBZZ & K= 2U2’, wat staat voor: ‘Wacht effe thee zetten, see you later, bye bye zwaai zwaai en kiss to you too’. Het scheelt 45 aanslagen op de telefoonrekening voor mijn modemverbinding.’ In 1995 nam Diana Ozon vanuit Nederland deel aan een wereldwijde performance met een ‘live video-link-chain’ met Londen en Toronto in het kader van The World Series on Culture and Technology.
Hoe veelzijdig de publicatiekanalen van haar gedichten zijn, valt op te maken uit de publicatiegeschiedenis van het gedicht ‘Turbo Mode’:
Turbo Mode
Ik upload mijn info en
download jouw output
Abort, Retry, Fail?
Plaats koppelteken en
druk op Escape
Serious error in line 121
Onze zinnen scrambelen
onleesbaar online
Control-Alt-Del
No known viruses found
Bootsector not deletable
Dit gedicht is in 1992 voor het eerst gepubliceerd op Letterboard. Vervolgens is het gedicht meeverhuisd van haar eerste homepage naar haar huidige website. De geïllustreerde versie werd in 1992 gepresenteerd ‘tijdens een online performance vanuit Paradiso Amsterdam tijdens het N5M mediafestival op afstand bij de Bredase Kunststichting ter gelegenheid van de opening van Art-Doc-Com-BBS’. Bij de vijfentwintigste editie van het Rotterdamse Poetry International Festival in 1994 verscheen van dit gedicht ook een Engelse vertaling. ‘Turbo Mode’ is ook opgenomen in haar bundel Bronwater (2005).
Inmiddels heeft Diana Ozon haar eerste personal computer uit de begintijd van internet aan het Amsterdam Museum geschonken. Ook de maatschappelijke ladder en een zaag, die het toekomstloze perspectief van de jongeren uit de jaren zeventig visualiseerden, zijn toegevoegd aan de collectie. Het museum heeft in de collectie ook haar kleding uit die tijd en een schilderij van Aat Veldhoen uit 1986, dat in bruikleen is gegeven aan het Literatuurmuseum.
Vanaf 2005 publiceert Uitgeverij Passage haar werk. Na Bronwater verschijnen bij deze uitgeverij ook de bundels Hartspanne (2009) en Zwerfzang (2016). Achter in de bundel Bronwater prijkt een lange lijst, waaruit blijkt dat de gedichten voor uiteenlopende gelegenheden zijn geschreven, waaronder de opening van Ecolonia, het Scheveningse Vliegerfestival en de herdenking van de kernramp in Tsjernobyl.
De poëzie van Diana Ozon is tegenwoordig in Amsterdam ook letterlijk op straat te vinden. Het initiatief Poëzie Op De Stoep heeft bij de haltes van tramlijn 3 gedichten met zebrapadenverf laten kalligraferen door streetartists. Speciaal voor de keerlus begin/eindpunt lijn 3 aan de Houtmankade schreef ze dit gedicht:
Jouw en mijn stad
wacht bij water
kom over brug
tijd en ruimte
En de dichter zelf? Zij treedt op, nog steeds en vol vuur. In 2009 vroeg HP De Tijd haar: ‘Wanneer was u het gelukkigst?’ Ze antwoordde: ‘14 augustus 2005. Ik stond tijdens Zomerpop in Venlo in het voorprogramma van Guus Meeuwis. Zestienduizend mensen voor me die goed reageerden op mijn teksten – alsof ik zweefde.’
Over de auteur
Lenny Vos is literatuurwetenschapper en onderzoekt in een reeks artikelen het literaire veld van de jaren tachtig van de twintigste eeuw. In deel twee van dit work-in-progress zal zij nagaan hoe de gedichten van de twee Vlamingen Tom Lanoye en Johan Joos in de bundel Maximaal terecht zijn gekomen.
Marc Kregting zegt
Leuk stuk, terechte rehabilitatie!
Mij ontgaat waarom de referentie naar Dirk De Geest niet wordt benut om specifieker te zijn over afwezige vrouwen in Maximaal. Hij memoreert dat er destijds meer poëziepolemiek tegen hermetisme bestond, bij de Nieuwe Wilden onder leiding van Elly de Waard. Dat waren dan weer exclusief vrouwen. Een gezamenlijk optreden van Maximalen en Nieuwe Wilden ontaardde.
In de twee NW-bloemlezingen van De Waard in 1987 en 1988 ontbreekt Ozon evengoed.
Tot slot nog over ‘[sic]’. Waarom in oude citaten gecorrigeerd op hedendaagse spelling?
Guillaume Pool zegt
Ik heb gesmuld van de inhoud en de herinneringen aan Diana Ozon in dit artikel. Ik heb haar zelf in die jaren gekend als woner uit Groningen. Ook haar ontmoetingen met Simon Vinkenoog hebben me geboeid. Ik mis een Diana Ozon vooral nu. Ik kom alleen achtervolgens, afvallers en tegenvallers, tegen.
Mijn voetafdruk: guillaumecpool@gmail.com .