In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier, ter gelegenheid van een bijzondere aanleiding. Vandaag neemt tekstwetenschapper Rein Cozijn afscheid van de Universiteit van Tilburg.
Die kun je er goed bij hebben
Academisch gezien heb ik van thuis uit niets meegekregen. Mijn moeder kreeg een kind van een Canadees, en trouwde later mijn vader. Achter ons huis in Musselkanaal, waar mijn vader bij Philips kwam te werken, ben ik eens in een giersloot gevallen. Ik kwam er met moeite uit, en ik stonk een uur in de wind, maar thuis kwamen ze niet meer bij van het lachen. Ik was goed in elke balsport en ben jong gaan hockeyen en daarna gaan voetballen. Mijn vader vond dat leuk, dus hij was daar altijd bij. Hij heeft me ook gecoacht. Dat sporten is gebleven. Mijn ouders zijn later uit elkaar gegaan. Maar in tegenstelling tot mijn broers en zussen heb ik toch een zorgeloze jeugd gehad. Ik was de jongste, slim en sociaal heel vaardig. Veel buiten gespeeld, ’s Winters soms op de schaats naar school.
Toen mijn vader promotie maakte, verhuisden we naar Nijmegen. We hoefden toen plotseling niet meer naar de kerk. Ik heb nooit begrepen waarom. Ik moest maar naar het gymnasium. Ik herinner me nog de taalspelletjes met vriendjes, dat we bij lessen die we niet leuk vonden het langste palindroom gingen verzinnen. Maar zinsontleding, nee daar kon ik niets mee. Dat je iets het werkwoordelijk deel van het gezegde kunt noemen! Het nut ervan! Waarom? De logica ontging me, maar ik zag wel dat die er was. Dat bleef intrigeren.
Ik kreeg moeite met Griekse teksten. Die verhalen over verliefdheden, dat zei me niets. De Latijnse teksten vond ik wel leuk, die gingen over gebeurtenissen, zoals oorlogen. Toch maar van het gym af uiteindelijk, naar Atheneum A, wel met wiskunde. Voor wiskunde had ik altijd hoge cijfers. Maar het vak Nederlands bleef echt een ramp. We lazen het Stenen Bruidsbed van Mulisch, en kregen daarover tekstanalyse, hoe het begin en het einde van dat boek op elkaar lijken. Het ging totaal niet over de beleving van het boek. Op mijn eindlijst kreeg ik net een zes. Vreselijk eigenlijk, dat ik een afkeer kreeg van datgene waar mijn hart toch wel naar uitging.
Na mijn eindexamen zei niemand: ga maar naar de universiteit. Nee, een oom van mij had een molen en een ander familielid was vrachtwagenchauffeur. Ik vond taal wel leuk, maar Nederlands doen, daar moest ik niet aan denken. Toen zeiden onze buren dat ik dan maar Rechten moest studeren, daar kon ik alle kanten mee op. Toch maar eerst in dienst. Ik wilde graag piloot worden, maar dat lukte niet. Toen werd ik – 19 jaar – pelotonscommandant met twintig man onder me en vijf Leopard-tanks! Dat was niet altijd even makkelijk, maar het ging me goed af. Ze wilden me wel steeds dronken voeren, maar dat is ze nooit gelukt. Ik was een echte plaaggeest. Ik ben een keer door mijn collega-officieren op bed vastgebonden, en met een harde borstel ingesmeerd met zwarte schoensmeer. Dat zou mij leren!
Maar het leger in, dat wilde ik echt niet. Alleen maar praten over de kazerne! Ik kon nog thuis wonen bij mijn moeder in Nijmegen, en ben alsnog rechten gaan studeren. De schade van het niet drinken heb ik wel ingehaald toen. Maar ik kreeg steeds meer moeite om dingen te doen waar ik echt geen zin in had. Ik moest een tentamen economie doen, haalde ik niet, een heel jaar over. Daarna ook een tentamen boekhoudkunde, haalde ik niet, een heel jaar over. Uiteindelijk kreeg ik mijn kandidaats. En de professor zei: “Ik mag u feliciteren, maar ik doe het met lichte aarzeling.” Verder met het doctoraal. Maar op een gegeven moment knapte er iets in mij. Dit is geen wetenschap! Je leert de wet en je leert meningen over de wet, en exegese en arresten. En dan? Ik kon het niet meer. Ik bracht het zelfs fysiek niet meer op om naar college te gaan. Ik heb toen een jaar besteed aan de vraag wat ik echt wilde in het leven. Veel bezig geweest met esoterische theorieën, soefi, astrologie, en ook de Bhagwan, waar mijn broer toen bij zat. Ik herinner me nog iemand die tijdens een meditatieweek met mij wilde tongzoenen. En dan de verheerlijking van die man uit Poona. Daar stopte het voor mij.
Uiteindelijk heb ik een persoonlijkheidstest laten doen. En daar kwam uit: iets met mensen, met taal en met communicatie. En toen dacht ik: als ik wil weten wie ik ben, dan kan ik het beste mij bezighouden met de studie van de mens. Toen ben ik psychologie gaan studeren. En eindelijk, dat was fantastisch. Vooral de functieleer! Hoe zitten onze hersenen in elkaar, en hoe werkt taal daarin? Vanaf die tijd ging alles van een leien dakje. Ik volgde het ene na het andere razend interessante vak en genoot van de artikelen en boeken die ik moest lezen. Ik werd student-assistent bij Psychologie. Ik mocht leren programmeren, en ik mocht meewerken aan een programma voor handschriftherkenning. Daarna kon ik assistent worden bij het Max Planck Instituut. Kreeg daar een uitstekende begeleidster, van wie ik bijzonder veel geleerd heb. En ik studeerde af op experimenteel onderzoek naar de invloed van syntactische en semantische context op de verwerking van lexicale ambiguïteiten, woorden die zowel werkwoord als zelfstandig naamwoord zijn, bijvoorbeeld het woord ‘vliegen’.
Al vrij snel daarna kon ik in Tilburg komen werken. Ik kon promoveren op causaliteit. Als je dingen waarneemt die naast of na elkaar gebeuren, wanneer kom je dan uit op een oorzakelijk verband? Mijn studie centreerde zich rond het woordje ‘omdat’. Een prachtige tijd!
Ik ben in Tilburg blijven werken. Ik was verder niet zo ambitieus, had zelf ook weinig onderzoeksideeën. Maar ik kon wel heel goed uitvoeren wat anderen wilden. Jarenlang hoofd geweest van de automatiseringsafdeling. Ik was de perfecte adjudant. Ik was een méédenker, geen vóórdenker. Anderen stimuleerden mij om subsidies aan te vragen voor grote onderzoeksprojecten. Maar ik bleef liever de methodoloog op de achtergrond, ten dienste van een ander. Ik heb ook veel studenten geholpen met hun onderzoek, en ook als ze persoonlijk in de knoei zaten.
Ik kreeg toen ook de vraag om met veel geld een onderzoekslaboratorium te bouwen, voor experimenteel onderzoek, zoals oogbewegingsregistratie en reactietijdmeting. Daar heb ik mij met hart en ziel aan gewijd. Het werken met collega’s was ook een verademing, de humor, de contacten. Ik denk dat iedereen mij er graag bij wilde hebben. Ik was goed in computers en programmeertalen, en was ook niet vies van het praktische handwerk. Maar een academische carrière, nee dat niet. Wel heb ik het gebracht tot voorzitter van de facultaire examencommissie. En andere onderzoekers wilden mij altijd graag bij hun project betrekken, omdat digitalisering altijd een aanbeveling was.
Soms heb ik er wel last van gehad dat mijn dienstverlening mij niet verder heeft gebracht in mijn carrière. Maar dan had ik veel minder tijd moeten besteden aan onderwijs en ondersteuning van experimenteeromgevingen. Ik mag me geen associate professor noemen, maar wel senior lecturer. Gelukkig is er nu wel het programma ‘erkennen en waarderen’, waarin het onderwijs en de ondersteuning een veel betere plaats krijgen in het academisch bedrijf. Daar wil ik nog graag aan bijdragen. Ik blijf een perfecte adjudant.
En nu, na mijn pensionering, heb ik meer tijd voor thuis en voor mijn geliefde sport: hockey. Altijd hoog meegespeeld. Ook heel vaak aanvoerder geweest van het team. Net als mijn vader ook veel aan sportcoaching gedaan. En nu zit ik in de selectie van het nationale 65-plus team. Binnenkort de wereldkampioenschappen in Kaapstad. Het Oranjeteam, en dan daar ons volkslied! Heerlijk met gelijkgestemden op het veld, en dat er dan verder niets anders is. Ook daar willen ze mij er graag bij hebben. Het werken met collega’s zal ik echt missen. Misschien moet ik er toch voor zorgen dat wij elkaar af en toe blijven zien.
Ga hier naar alle tekstportretten
Laat een reactie achter