1. Maarten ’t Hart spat van iedere alinea die hij ooit geschreven heeft af. Hij kan niet eens schrijven als iemand anders dan Maarten ’t Hart. Zijn boekenweekgeschenk, De ortolaan, begint zo:
Tot diep in april hieven de bomen hun kale takken ten hemel. In de huiskamers schemerde het van ’s morgens vroeg tot achter in de middag. Vaak brandden de hele dag gloeilampen. Langs de slootkanten viel nog nergens het ijlgroene blad van speenkruid te ontdekken. De kale stengel van klein hoefblad ontbrak in de wegbermen.
Toen sloeg het weer om. Van de ene op de andere dag intoneerden merels drieklanken in de achtertuinen. Op de terrassen woelden de heggemussen driftig met hun snavels tussen de stoeptegels.
Het ’tHarteske zit natuurlijk in het oog voor de natuur, maar minstens evenveel in de verlatenheid van deze scene. Er is wel spraken van huiskamers en terrassen, maar daar zit niemand in of op. De gloeilampen branden als het ware vanzelf. Je bent zelden zo alleen als in het proza van Maarten ’t Hart.
2. Maarten ’t Hart herken je niet alleen aan zijn thematiek. Er is ook van alles te zeggen over de stijl. Zo begint zijn succesvolste roman, Een vlucht regenwulpen:
In deze ruimte heb ik de zomer gevangen. Insecten zoemen loom in de vochtige warmte. De tijd verstrijkt in hun vleugelslag. Buiten valt het loof, daar zouden deze hommels en zweegvliegen allang zijn omgekomen in de koude nachten. Hier evenwel is het nog zomer tussen de druiventrossen, mijn zomer, mijn rechtmatige buit in de strijd tegen de wisseling van de seizoenen, het bewijs dat ik in staat ben geweest het verstrijken van de tijd zelf te vertragen.
De diertjes zijn hier voor ’t Harts doen vrij ordinair (hommels en zweegvliegen). Maar let eens op de onnadrukkelijke poëzie: het vangen van de zomer, de tijd die de vleugelslag van insecten ‘verstrijkt’. Het enigszins plechtstatige van evenwel in een opstuwende syntaxis van aaneengeschakelde mededelingen: korte zinnen, en zelfs als de zin lang is, bestaat die vooral uit een aaneenschakeling van korte zinnen.
3. Maarten ’t Hart wordt door de jury van de P.C. Hooftprijs volkomen terecht vooral geprezen om zijn dialogen. Hier is er één uit Verlovingstijd. Het tafereel speelt zich af in een klaslokaal, de discussie gaat over een passage in Genesis, waarin een engel met een vlammend zwaard bij de ingang van het paradijs staat.
‘Meester’, zei Jouri, ‘ik heb dat vlammende zwaard altijd zo vreemd gevonden. Hadden ze in de hemel dan al zwaarden terwijl het zwaard op aarde nog uitgevonden moest worden?’
‘Maar natuurlijk,’ zei meester Splunter.
‘Dus ze hebben wapens in de hemel? Maar waarom? Het is daar toch een en al vrede?’
‘De leeuw ligt daar naast het lam, meester,’ vulde ik aan.
‘Hou jij je erbuiten,’ grauwde Splunter.
‘Als ze in de hemel de wapens al hebben die op aarde nog uitgevonden moeten worden,’ zei Jouri, ‘waarom dan een zwaard? Waarom zette de Heere God dan niet een engel neer met een geladen revolver? Dat schrikt beter af. Of hebben ze in de hemel geen pistolen?’
‘Er zijn geen pistolen in de hemel,’ riep Splunter gekweld.
‘Maar waarom dan wel vlammende zwaarden?’ vroeg Jouri.
‘Voor vandaag is het wel weer genoeg, Jouri Kerkmeester,’ brulde meester Splunter, ‘of solliciteer je weer naar een blauwgeverfde ribbenkast?’
Luister naar het oor voor uitdrukkingen uit de spreektaal – ‘maar natuurlijk’, ‘hou je erbuiten’, maar vooral: ‘het is daar toch een en al vrede’. En: die blauwgeverfde ribbenkast. Alledaagse uit de jaren vijftig die dankzij ’t Hart nog lang niet verloren is.
4. Maarten ’t Hart is een van de zeer weinig Nederlandse schrijvers bij wie er zo af en toe nog iets te lachen valt. Het wordt nooit dolkomisch, maar je voelt de binnenpret van de schrijver, als je gevoelig bent voor zulke dingen. Eén van zijn boeken is zelfs ronduit satirisch: Het uur tussen hond en wolf, waarin hij beschrijft hoe een schrijver, die een kapitaaltje heeft vergaart met een boek (Een koppel braamsluipers) een huis in Amsterdam koopt en een vriend van hem erin laat wonen. Het schijnt ’t Hart echt overkomen te zijn, en het is niet duidelijk hoe die vriend ooit nog over straat heeft durven lopen:
Hoewel hij nog altijd ‘Hé genie’ zei als hij de telefoon opnam, begon hij zich tegen mij ook kritischer te uiten. Het eerste wat hem mishaagde was, merkwaardig genoeg, mijn handtekening.
‘Als jij je handtekening zet,’ gromde hij, ‘zet je gewoon je naam. Dat lijkt nergens op. Zo’n handtekening is de uitdrukking van je persoonlijkheid. Dat moet één krachtige haal zijn, één onverbiddelijke streep, één pas op de plaats van je karakter. Maar jij zet alleen je naam, en je zet er niet eens een streep onder, je kunt jouw handtekening gewoon lezen.’
5. Maarten ’t Hart raakt in zijn oeuvre aan allerlei grote thema’s: het noodlot, de liefde, de godsdienst. Het valt nauwelijks op omdat hij het zo onnadrukkelijk doet, maar er zijn weinig oeuvres in de Nederlandse literatuur waarin zo diepgaand wordt geschreven over de relatie tussen mens en God. Vanaf de allereerste bladzijde heeft ’t Hart duidelijk gemaakt dat hij niet gelooft. Maar hij heeft dat zo vaak en in zoveel detail duidelijk gemaakt dat je de worsteling voelt.
6. Maarten ’t Hart heeft op onnadrukkelijke manier allerlei taboes aan de orde gesteld. Hij schreef bijvoorbeeld over zijn travestie, al deed hij dat helaas nooit in romanvorm. Maar al in zijn allereerste boek, Stenen voor een ransuil, is er sprake van een relatie van een jongen met een oudere man:
Na mijn bezoek aan Brikke, waarbij hij kort voor ik vertrok, zei: ‘Zie je, Ammer, als ik moet geloven dat het zondig is om van een kind, een jongen te houden omdat hij zo mooi, zo schuw, zo verlegen, zo zacht is, dan houdt alles op voor me, dan is het net alsof ik het echtste, het meest wezenlijke van mezelf moet ontkennen. Het zou net zo iets zijn als zeggen dat het zondig is om van Mozart te houden, nietwaar? Dat kan niet, kan niet,’ wandel ik buiten in de kerstnacht.
7. Maarten ’t Hart neemt zijn ambacht serieus. Dat blijkt óók uit het feit dat hij regelmatig in zijn werk ingaat op zijn critici. In de al aangehaalde roman Het uur tussen hond en wolf klaagt de vriend van de schrijver dat diens werk zo weinig diepgang heeft. De schrijver zegt dan:
Het leven heeft geen diepgang’, zei ik, ‘dus mijn werk ook niet. Diepgang is een literaire toevoeging, een truc om het net te doen lijken alsof het bestaan mysterieus en rijk en boeiend en groots is. Maar het leven is banaal, is oppervlakkig, is zoals Rupert Brooke heeft gezegd, zo plat dat je aan het einde ervan al je grafsteen kan zien staan.
In zijn essaybundel Een dasspeld uit Toela hekelt ’t Hart bovendien
een literair klimaat waarin een valse ‘door-en-door coherente’ romankunst bloeit bestaande uit flinterdunne boekjes vol structuren, dubbele bodems, ‘diepere betekenislagen’ (zoals Anbeek ze in een recensie noemt), spiegelingen, vol symboliek, met begripsniveaus tot in de derde graad toe, waarop gestudeerd kan worden, en die enkel maar geschreven lijken om de universitaire interpretatielust te bevredigen.
8. Maarten ’t Hart is de meest eigenzinnige van alle Nederlandse schrijvers sinds Multatuli. Hij vertelt alles wat hem definieert, of dat nu aangenaam is of niet. Zo kent iedere lezer van zijn werk zijn onbehouwenheid, bijvoorbeeld tegenover zijn vrouw, zijn voorkeur om ’s ochtends vroeg op te staan, zijn betweterigheid, zijn neiging om op te scheppen over welke boeken hij allemaal gehoord heeft en welke platen allemaal beluisterd, zijn volkomen gebrek aan gastvrijheid.
Ik heb Maarten ’t Hart nooit ontmoet, ik heb hem alleen met boodschappentassen door Leiden zien fietsen. Toch heb ik het idee dat ik geen Nederlandse schrijver als persoon zo door en door ken als ’t Hart.
Nu is die persoon, het blijkt al uit deze opsomming op zich misschien niet eens zo interessant. Maar door het grote detail heeft de schrijver zichzelf genadeloos onder de loep genomen. Je leert een mens van heel nabij kennen. Maarten ’t Hart is zijn eigen case study.
9. Maarten ’t Hart is een groot lezer. Een plaag van de Nederlandse literatuur is dat de meeste Nederlandse schrijvers niet lezen, en al helemaal geen Nederlandse literatuur. Ze staan daar boven. Ze moeten immers zelf de hele tijd meesterwerken scheppen, en daarom kunnen ze niet al die prutsers lezen, dat leidt maar af. Maarten ’t Hart is minstens even veel een lezer als een schrijver, hij lijkt zo’n beetje iedere dag van zijn leven een boek te hebben gelezen. Hij is nu tachtig, laten we zeggen dat hij begonnen is toen hij 5 was, dan heeft hij meer dan 27.000 boeken gelezen. Hij heeft meeslepend geschreven over Russische, Britse, Nederlandse en allerlei andere literatuur.
Nu krijg je geen prijs omdat je zoveel leest. Maar bij Maarten ’t Hart merk je als lezer aan zijn eigen fictie dat hier een medelezer aan het woord is: iemand die weet wat het is om door een boek te gaan, en bij wie je in goede handen bent. Ik ken geen andere schrijver die het genoegen van het lezen in zulke pure vorm levert.
Er is niks tegen schrijvers die alleen voor zichzelf schrijven, of die schrijven op indruk te maken op andere mensen. Maar het is ook wel aardig dat de prijs gaat naar een schrijver die zich naast zijn lezers plaatst in plaats van boven hen. (Ik denk dat het niet toevallig is dat onder andere Simone Atangana Bekono en Arnon Grunberg in de jury zaten, allebei ook heel duidelijk verwoede lezers.)
10. Maarten ’t Hart heeft een Nederlandse hoogleraar Moderne Lederlandse Letterkunde ingewijd in de geheimen van de Nederlandse literatuur.
Anneke Klok-Klein zegt
Behalve een fantastische schrijver, is Maarten ’t Hart ook zo’n leuke man. De PCHooft is hem zo gegund!
Jos Joosten zegt
Wat een uitstekende reactie op mijn eigen ook al fenomenale tien punten inzake ’t Hart! Zo goed zijn ze zelfs, dat ik nummer één van Van Oostendorp zo als nummer elf in mijn eigen lijstje had kunnen zetten.
Op de sleutelroman ‘Het uur tussen hond en wolf‘ kwam een reactie in de vorm van een roman ‘Midas‘ tranen‘ van vertaler Hans W. Bakx, ‘t Harts huurder en doelwit. Een curieus literairhistorisch momentje. In de negentiende-eeuw was het niet ongebruikelijk om zo te polmiseren, maar naoorlogs is het eigenlijk weinig gangbaar (ik geloof dat bij ons alleen de nieuwe echtgenoot van de ex-vrouw van Jef Geeraerts ooit een dergelijke actie ondernam). De kritiek was niet juichend – over beide kemphanen niet. Zo vond R.P. Meijer in ‘Neerlandica extra muros‘:
‘geen van beide schrijvers is erin geslaagd de ruzie los te maken van de banaliteit of iets te laten zien van de tragiek van het verbreken van een vriendschap. ’t Hart zoekt het vooral in het etaleren van zijn grote lankmoedigheid en in het belachelijk maken van zijn tegenstander door hem steeds weer te laten herhalen ‘ik met mijn talent’ en ‘wat lijk ik toch op Multatuli’. Door die voortdurende herhalingen maakt het portret dat hij tekent een sterk overtrokken indruk terwijl het toch geen bijtende satire wordt. Daar zou ’t Hart op kunnen antwoorden dat de werkelijkheid nu eenmaal zo was, en daar zou je dan weer tegen in kunnen brengen dat het daar in de literatuur niet om gaat en dat overdrijving schade toebrengt aan de overtuigingskracht.
Zowel ’t Hart als Bakx putten zich uit in hatelijkheden over het uiterlijk en de gewoonten van de ander. In het spuiten van venijn wint Bakx het gemakkelijk. Hij drijft de spot met de verliefdheden van zijn huisbaas, die hij Sijmen Togt noemt, vergelijkt zijn gepraat over meisjes met ‘het bronstgeknor van een sijsje’ en laat hem aan het eind van het boekje aan de deur staan als een zielige travestiet met een aan flarden gescheurde jurk en een blonde pruik in de hand.’
Robert Kruzdlo zegt
Maarten ‘t Hart in gesprek met Frans Kellendonk: En in de literatuur, althans wanneer het goed is, wanneer iemand het echt aandurft om iets over zichzelf te schrijven wat waar is, wat toch ook betrekkelijk zeldzaam is, laat je wél het achterste van je tong zien, durf je het wél aan om zoveel mogelijk over jezelf mee te delen, en dan ook nog in een geconcentreerde vorm. En dat vind ik zo mooi van literatuur.
?Ik zou zeggen Maarten waar is dat boek¿ Zit je te dromen¿ Of is het soms een vorm van gepijnigd willen worden, en, er plezier in hebben dat hét boek er nooit gekomen is. Een obstipatie van gewiekste dromer.
Robert Kruzdlo zegt
27.000 boeken gelezen. Gemiddeld 80.000 woorden per boek. 2.610.000.000 woorden. Waarin allerlei verhaallijnen zijn verwerkt. Daarnaast de associaties. Dromen. Dit moet wel leiden tot het opheffen van een prijs, tenminste als je kan aantonen dat er lezers, schrijvers zijn als Jorge Francisco Isidoro Luis Borges Acevedo, die meer heeft gelezen en geschreven. Maartens droom is uitgekomen.
Marlou Smeets zegt
He is the one and only without any doubt. Mijn jongste broer en ik renden als eersten naar de boekhandel als er weer een nieuw boek van hem uitkwam, hij is onderdeel van onze jeugdherinneringen, en loopt als een rode draad door onze jongere jaren. Nog maar te zwijgen over de ontroerende reeks afleveringen “Maartens moestuin”.
Als laatste is het ook steeds smullen geblazen als hij boeken recenseert voor boekhandel de Klerk, op zijn mooie blauwe bank met zijn linker elleboog in een rare hoek.
Frans zegt
Bravo
Ad Welschen zegt
Ja, ik heb het gezien, *het ’tHarteske*. Leuk, in geschreven vorm toepasbaar, maar articulatorisch te moeilijk. Zie verder: https://neerlandistiek.nl/2024/07/staatsmanesk/