Voorval op Java
Bij een waringin lagen wij te wachten,
ik weet niet meer waarop, waarschijnlijk
op wat toen de vijand werd genoemd,
ik weet niet meer waarom.
De nacht had duizenden geluiden
waarvan ik na twee jaar er
minstens zeven kende, tot dusver
daarom niet bijzonders.
Maar plotseling of langzaam
— dat viel niet meer te zeggen —
groepeerden de geluiden zich
tot een traag hemelkoor.
Het werden schurende planeten,
treinen in eindeloze bocht
op rails van zuiver zilver,
krimpend en zwellend, langste adem
ooit door een sterveling gehoord.
Er was een voorgevoel van dood,
of ik al was gesneuveld en
pijnloos naar de ruimte opgetild.
Ik was geneigd soldaten aan te stoten,
te vragen of ook zij die nachtmuziek
vernamen. Ik deed het niet. Je werd
daar toen al gauw voor gek versleten.
Ook vreesde ik, niet meer te zullen horen
wat tot de dageraad waarneembaar bleef.
J. Eijkelboom (1926-2008)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter