
Eric Hoekstra bespreekt zinnetjes met negatie overgeleverd uit verschillende periodes van het Oudfries. Vandaag deel 6: tenzij.
Tenzij de kerk aan de waterkant van een plaats staat
In de Oudfriese tekst Het Recht van de Skelta vinden we een passage over de eisen waaraan wegen naar de kerk moeten voldoen. Een van die eisen is dat er vier wegen naar de kerk moeten gaan. De kerk moest dus op een kruispunt zijn. Er is echter een uitzondering op deze eis geformuleerd, als volgt:
(1)
hit ne stande an stedes overe
het NEG staat aan plaats.GEN oever
‘Tenzij hij aan de waterkant van een plaats staat’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Unia 19)
Opvallend is dat de zin niet door een voegwoord wordt ingeleid. De combinatie van negatie met een persoonsvorm in de subjunctief (aanvoegende wijs) is genoeg om het negatief-conditionele karakter van de zin uit te drukken. De negatie wordt uitgedrukt door het negatieve clitic ne, dat meteen voor de persoonsvorm staat. Dit type zin correspondeert met fase 1 van de cyclus van negatie.
In fase 2 van de cyclus wordt negatie door twee woordjes uitgedrukt: het clitic ne, vergezeld van VP negatie niet of NP negatie geen. Nu is er iets merkwaardigs met negatief-conditionele zinnen als (1). In zulke zinnen wordt nooit dubbele negatie aangetroffen. Ze missen de Jespersen-boot naar fase 2. Dit heeft vast iets te maken met het feit dat de interactie tussen negatie en subjunctief het voegwoord identificeert. Er zijn vast wel knappe theoretische semantici die hier een mooi generatief verhaal voor kunnen bedenken.
Wat gebeurt er dan met dit type zinnen, deze tenzij-zinnen, als cliticnegatie verdwijnt in de overgang van fase 2 naar fase 3 van Jespersens cyclus? Welnu, ze verdwijnen geleidelijk uit het talige straatbeeld. Dat proces zien we al in het Oudfries. Kijk maar eens naar een overzicht van negatief-conditionele zinnetjes, met V2, uit die oudste Oudfriese tekst: Het Recht van de Skelta in de tekstcollectie Unia.
(2)
Hit ne se thet … ‘als het niet is dat …’ 7x
Hit ne stande … ‘als hij niet staat …’ 1x
Hit ne se bi … ‘tenzij bij ..’ 1x
Hit ne se mith … ‘tenzij met …’ 1x
Hit ne se so hit him ned binime ‘tenzij hij het door overmacht niet kan’ 1x
Hit ne se so fiir bi-thingat ‘tenzij het proces zo ver gevorderd is’ 1x
We vinden dus zeer frekwent hit ne se (11x), en maar 1x een ander werkwoord (stande). In het Nederlands heeft tenzij zich ontwikkeld uit zo’n frekwent zinnetje. Tenzij komt van het Middelnederlandse: ‘t en si (dat). De persoonsvorm is net als in het Oudfries in de aanvoegende wijs. Letterlijk betekent dit zinnetje ‘als het tenminste niet zo is (dat)’.
In het Fries heeft deze ontwikkeling van zinnetje tot voegwoord niet plaatsgevonden. Het Fries kent geen direct equivalent voor het Nederlandse tenzij. Waarom eigenlijk niet? In het Oudfries luidde dit zinnetje, zoals we net zagen: hit ne se of ‘t ne se. Als we daaruit een voegwoord willen afleiden, krijgen we tnese. Dat bekt niet zo lekker, zelfs niet in het Fries. De fonologische vorm verklaart dus het verschil tussen Fries en Nederlands met betrekking tot het ontstaan van tenzij, al geef ik dat als syntacticus niet graag toe.
Nu schoof ik hierboven de tussenopmerking in: ‘met V/2’. In bovenstaande zinnen in (2) is namelijk sprake van V/2. Ook is het subject bijna altijd hit. Er is echter een uitzondering. Er is ook een V/2 tenzij-zinnetje, dat niet met hit begint:
(3)
him ne dere hunger jeftha herefird
hem NEG deert honger of legertocht
‘Als geen honger of legertocht hem daartoe dwingen’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Unia 34d)
De zin begint met het datief pronomen him in plaats van hit. Daarnaast is het zo dat tenzij-zinnen ook met de persoonsvorm kunnen beginnen, natuurlijk met het negatieve clitic er meteen voor. Een voorbeeld is hieronder gegeven:
(4)
thor thet hiu nautes wald ni ach,
door dat zij niets.GEN macht NEG heeft
ni were hira lithena
NEG waren haar leden
‘Omdat zij nergens macht over heeft, tenzij het haar lichaam betreft’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Unia 26)
V1 tenzij-zinnen komen 5x voor in het Skeltarecht. Opvallend is dat de vijf V1-zinnen allemaal beginnen mei ni were. De eerste observatie is daarom dat de vorm van V1-cliticnegatie ni is terwijl het bij hit ne se altijd ne was in deze tekst. De tweede observatie is dat de vorm van het werkwoord in V1-cliticnegatie hier altijd were is, dus de verleden tijd van de aanvoegende wijs, terwijl het bij hit ne se altijd de tegenwoordige tijd van de aanvoegende wijs was, namelijk se. Samenvattend:
- Tenzij-zin met V1 => uitspellen als Ni were
- Tenzij-zin met V2 => uitspellen als (Hit) ne se
De vraag is natuurlijk hoe het in andere Oudfriese teksten zit. Misschien laat ik dat door één van mijn assistenten uitzoeken.
Laat een reactie achter