Een reactie op Marc van Oostendorp
Onlangs hebben 11 wetenschappers van 5 universiteiten bij het College voor Promoties van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) geprotesteerd tegen het verlenen van een doctorstitel op basis van het proefschrift ‘Redzaamheidslezen’. Zij vinden de kwaliteit van dit proefschrift onvoldoende en menen dat er onvoldoende grond is om de conclusies te ondersteunen. Marc van Oostendorp schreef in een reactie hierop niet te kunnen oordelen over de kwaliteit van het proefschrift, maar bekritiseerde de door het ‘elftal’ gevolgde procedure (dit tijdschrift d.d. 3 januari 2025). Dit is ook precies hoe de RUG reageerde op dit protest (zie hier). Vorm of verpakking lijken hier belangrijker dan inhoud. De aandacht richt zich niet op onze inhoudelijk kritiek (hier) en de verantwoordelijkheid van de RUG om niet gevalideerde conclusies recht te zetten. Helaas bevat het stuk van Van Oostendorp ook enkele onjuistheden inzake de gevolgde procedures. Die verhelderen wij in dit stuk.
Zowel de RUG als Van Oostendorp stellen dat de procedure om het proefschrift te beoordelen, correct is verlopen. Het schip heeft de kade geramd en de rederij volstaat met de mededeling dat de afmeerprocedure correct is gevolgd. Van Oostendorp voegt daaraan toe dat derden niet geacht worden om zich daar verder mee te bemoeien. Is dat zo? Volgens ons wordt met de beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit van een proefschrift een publiek belang gediend en is iedereen gerechtigd om daar vragen bij te stellen. Wetenschappers hebben daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid zeker als de kwaliteit onvoldoende is. Normaal gesproken wordt die kwaliteit gegarandeerd door een beoordelingscommissie van experts. De 11 wetenschappers hebben echter vraagtekens bij de samenstelling van die commissie. Een groot aantal mensen met meer inhoudelijk aansluitende expertise, inclusief wetenschappers van de RUG zelf, zaten niet in de commissie.
Het publieke belang is ook in het geding waar het gaat om de conclusies die aan het proefschrift verbonden kunnen worden. Van Oostendorp gaat eraan voorbij dat conclusies van dit soort proefschriften vaak hun weg vinden naar de onderwijspraktijk vergezeld van het stempel wetenschappelijk bewezen. Dat was ook het geval met dit proefschrift middels verspreiding van een lekensamenvatting en een prominente plaats op de website van de promovendus. Wij hebben verschillende bezorgde vragen uit de praktijk gekregen over de wetenschappelijke status van het proefschrift: zijn de conclusies correct? En, wat zijn de consequenties van die conclusies voor de methoden die op dit moment in de onderwijspraktijk worden gebruikt? Sommige mensen uit het veld begrepen niet dat dit proefschrift goedgekeurd was, iets dat de reputatie van de wetenschap geen goed doet. Onze belangrijkste vraag aan de RUG was daarom om publiekelijk afstand te nemen van een aantal conclusies die niet door de resultaten in het proefschrift worden ondersteund.
Wij hebben de RUG niet gevraagd om de doctorstitel in te trekken. Wij vonden dat een promovendus niet de eisen stelt en het proefschrift beoordeelt. Die verantwoordelijkheid ligt bij een universiteit. Daarbij hadden wij geen reden om aan te nemen dat er sprake is van fraude. Wel zijn de data waarop het proefschrift is gebaseerd, ondanks herhaalde verzoeken, nog steeds niet ter beschikking gesteld.
In tegenstelling tot wat Van Oostendorp beweert, hebben wij de promotoren van te voren discreet geïnformeerd over onze precieze bezwaren. Zij waren dus wel degelijk in de gelegenheid om de promotie op te schorten. Dan was er niets in de openbaarheid gekomen. De promotoren hebben echter voor de promotie laten weten, na overleg met beoordelingscommissie en de decaan van de Letterenfaculteit, dat het proefschrift weliswaar een aantal onzorgvuldigheden bevat, maar dat dit niets afdoet aan de wetenschappelijke kwaliteit ervan. Zij meenden dat het proefschrift nog steeds verdedigbaar zou zijn. Daarnaast werden ook reeds eerder signalen afgegeven dat er twijfel was over de kwaliteit van het proefschrift. Twee ondertekenaars van de brief zijn in september gevraagd om te opponeren tijdens de promotie, dus nadat het proefschrift al was goedgekeurd. Zij hebben hier van afgezien na lezing van de samenvatting, gaven aan liever gevraagd te zijn voor de beoordelingscommissie en hebben ook toen al opmerkingen gemaakt over de samenstelling daarvan. De RUG heeft de promotie welbewust doorgezet.
Binnen het onderzoek naar lezen is ongetwijfeld sprake van een diversiteit aan opvattingen, zoals Van Oostendorp stelt. Die is waarschijnlijk groter bij begrijpend lezen dan bij technisch of aanvankelijk lezen, het onderwerp van het proefschrift. De huidige controverse betreft echter geen verschillen in opvattingen rondom (leren) lezen, maar gaat over kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek. Binnen het leesonderzoek en ook daarbuiten bestaat grote consensus over wat kwalitatief goed onderzoek is en aan welke eisen een proefschrift moet voldoen. Dit proefschrift voldeed daar volgens ons niet aan. Wij hebben ook nog geen enkel inhoudelijk argument gehoord waarom het proefschrift wel aan de eisen zou voldoen. Wel hebben de promotoren op cruciale punten heranalyses toegezegd en is alle communicatie over het proefschrift gestaakt. Zou het kunnen zijn dat onze kritiek toch hout snijdt? Zou de RUG dan niet haar maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten nemen en zorgen dat foutieve conclusies (voorlopig) worden teruggetrokken? En is het dan zo gek als de RUG gevraagd wordt om eens te kijken naar wat er mis is gegaan? De verantwoordelijkheid voor de kwaliteitscontrole ligt, zoals gezegd, bij de universiteit en niet bij de promovendus. Die had juist via begeleiding en een kritische beoordeling van het proefschrift beschermd moeten worden tegen het afleveren van een proefschrift met maatschappelijk relevante conclusies die niet gestaafd worden door de resultaten.
Correspondentie: Em. Prof. Dr. P. F. de Jong, Universiteit van Amsterdam, P.F.deJong@uva.nl
Laat een reactie achter