Over onderwijs, bezuinigingen en extreemrechts

Dat de geesteswetenschappen worden aangevallen waar zeer rechtse politici de macht hebben gegrepen, heeft niets met irrelevantie van die wetenschappen te maken. Het gaat om botsende werelden: kritisch, betrokken en pluriform, of juist niet. Nog eens uitleggen dat de geesteswetenschappen heus relevant zijn, heeft dus geen enkele zin, betoogt Tommy van Avermaete (Universiteit Leiden). Hij pleit voor tweevoudig verzet: tegen extreemrechtse aanvallen op de academische vrijheid, en tegen de vercommercialisering van kennis – waaraan universiteiten zelf schuld hebben. “Bestuurlijke ongehoorzaamheid voelt terecht als een groot risico. Het tegendeel is echter minstens zo risicovol.”
Het onderwijs is doelwit van extreemrechtse politiek, zowel in Nederland als elders. Velen hebben er reeds op gewezen dat de enorme bezuinigingen op vooral de geesteswetenschappen geen financiële noodzaak zijn, maar een vorm van revanchisme. Voor Geert Wilders en de zijnen vertegenwoordigen de universiteiten een plek waar ‘linkse hobbyisten’ en ‘woke marxisten’ (wat dat ook mogen zijn) zich verzamelen. Nu Wilders regeringsmacht heeft, heeft hij eindelijk de kans die instituten een kopje kleiner te maken.
Hoe moet de academische gemeenschap zich daartoe verhouden? Welke houding past?
Universiteit als doelwit
In januari 2025 schreef Wilders op het extreemrechtse publicatieplatform Breitbart het volgende:
“The biggest threat to the survival of our civilization is the current pandemic of the woke mind virus. It flourishes in our universities and schools, it flourishes in the media and the entertainment industry. These are the corrupt preserves of the radical left, the engines of wokeness, that have to be brought down and rebuilt.”
Het gaat dus niet enkel om het ontmantelen van de universiteiten, ze moeten ook weer opnieuw opgebouwd worden, maar dan volgens een extreemrechtse agenda.
Donald Trump is nog maar net president, maar zet al stappen in die richting. Het ‘Project 2025’ van de rechtse Heritage Foundation, die gezien wordt als gids voor Trumps (onderwijs)beleid in zijn tweede termijn, heeft als doel om de aard en prioriteiten van universiteiten te veranderen door de organisaties die de accreditaties verzorgen, plus de door hen gehanteerde standaarden, te veranderen. De infrastructuur van de universiteiten blijft in die plannen behouden, maar ideologisch worden de universiteiten getransformeerd tot instituten met als doel het in omloop brengen van ideeën die aansluiten bij Trumps wereldbeeld.
Het gevecht om de universiteiten is dus een gevecht om hegemonie. Net als Wilders laat Trump geen misverstanden bestaan over zijn onderwijsplannen. In 2023 zei hij: “When I return to the White House, I will fire the radical left accreditors that have allowed our colleges to become dominated by Marxist maniacs and lunatics.”
Bezuinigingen draaien niet om relevantie
In reactie op rancuneuze beleidskeuzes zoals bezuinigingen onderstrepen veel geesteswetenschappers reflexmatig het belang van hun onderzoek en onderwijs. Deze nadruk op relevantie is begrijpelijk, maar uiteindelijk onvruchtbaar. De relevantie staat immers niet ter discussie. Als de geesteswetenschappen inderdaad zo irrelevant zouden zijn, dan waren ze niet het doelwit van aanvallen van extreemrechtse partijen geworden.
Politiek draait om de vraag welke wereld je mogelijk maakt, of wilt maken. De wereld die Wilders voor ogen staat is er één waarin kritisch vermogen, actief burgerschap, pluriformiteit van ideeën, emancipatie van gemarginaliseerde groepen en openheid van informatie onwenselijke belemmeringen zijn, in plaats van nastrevenswaardige elementen die funderend zijn voor een democratische samenleving.
Het aanvallen van die democratische elementen is onderdeel van een politiek die een pluriforme wereld van kritisch burgerschap onmogelijk wil maken en wil vervangen door een rücksichtslose, fascistoïde machtspolitiek. Het gaat om een clash van twee mogelijke, maar distinctieve en elkaar uitsluitende werelden.
Tegen extreemrechtse politici zeggen dat ze moeten stoppen met bezuinigen op de geesteswetenschappen omdat die zo relevant zijn, heeft geen enkele zin. Zoals de antropoloog en activist David Graeber al eens schreef: het fascisme is de verwerping van precies het hele principe van rationeel debat. Je kunt geen eerlijk en constructief debat hebben met een fascist.
Het nieuwe Slochteren
De aanval op de universiteiten, en vooral op de geesteswetenschappen, is niet begonnen met de machtsgreep van extreemrechts. Ook de neoliberale agenda van de zogenaamde ‘centristen’ die voor het huidige kabinet aan de macht waren, staat op gespannen voet met veel wat binnen de geesteswetenschappen belangrijk wordt gevonden: de intrinsieke waarde van kennis, het ontwikkelen van kritisch vermogen of het verbreden van sensibilteit, ruimte hebben om zonder direct utilitair doel en vanuit nieuwsgierigheid onderzoek te doen, de intellectuele ontwikkeling van studenten, om maar een paar dingen te noemen.
Dat werd al duidelijk bij eerdere bezuinigingsgolven, waarvan die van kabinet Rutte-I onder voormalig VVD-staatssecretaris Halbe Zijlstra het meest in het collectieve geheugen is blijven hangen. Toen was de PVV overigens als gedoogpartner al van invloed op het regeringsbeleid.
Ook voordat de PVV onderdeel uitmaakte van de regering, was de partij echter al van invloed doordat andere partijen zich aanpasten aan een retoriek die anti-establishment- en anti-elite was, en de cultuursector structureel in een verdacht licht plaatste. Door dat meebewegen is het politieke spectrum als geheel naar rechts geschoven.
Onderwijs voor concurrentievermogen
Inmiddels is er een monsterverbond ontstaan tussen enerzijds de rancuneuze, revanchistische agenda van extreemrechts, en anderzijds de neoliberale opvatting van wetenschap die al decennia aan terrein wint, en die er in het kort op neerkomt dat onderzoek en onderwijs primair het concurrentievermogen van een economie moeten dienen. Of zoals een slogan uit de jaren ‘80 het bondig formuleerde: “Kennis is het nieuwe Slochteren.” Vanuit die opvatting is efficiëntie, net als in elk ander bedrijf, leidend.
In zijn boek Genadezesjes (2019) beschrijft historicus en psycholoog Eelco Runia deze bedrijfsvoering, die hij ‘throughput-denken’ noemt: “Througput-denken houdt (…) in dat grondstoffen (studenten dus) met zo weinig mogelijk productieverlies van de in- naar de uitgang moeten worden geloodst.” Overigens zijn bezuinigingen op talenstudies ook vanuit zo’n economistisch perspectief onverstandig voor een handelsland als Nederland – maar de huidige politiek draait niet om argumenten.
If you’re so smart
Ook filosoof Gerald Raunig stelt in ‘Fabrieken van kennis. Industrieën van creativiteit’ (2017) vast dat de universiteit steeds fabrieksmatiger is gaan functioneren. Universiteiten zijn enerzijds instellingen voor kennisproductie ten behoeve van wat hij ‘cognitief kapitalisme’ noemt, wat zichtbaar is in de modellering van universiteiten naar private ondernemingen, maar anderzijds zijn ze een ruimte van sociale strijd en verzet – wat zich bijvoorbeeld toont in de golf van protest tegen de bezuinigingsplannen of bewegingen zoals WOinActie.
Docenten, onderzoekers, hoogleraren en ondersteunend personeel moeten zich steeds meer voegen naar een omgeving die in toenemende mate werkt als een bedrijf en gekenmerkt wordt door een zeer hoge werkdruk, gigantische hoeveelheden bureaucratische rompslomp, weinig onderzoekstijd, tegelijkertijd wel strenge beoordelingscriteria voor het doen van onderzoek, een top-down structuur waarin als managers denkende bestuurders beslissingen nemen, niet zelden zonder draagvlak onder medewerkers.
In zijn essay “If You’re So Smart, Why Are You under Surveillance?” (2012) bestempelt filosoof Chris Lorenz de neoliberale bestuursstijl van contemporaine universitaire bestuurders als ‘totalitair’, “omdat die geen institutionele ruimte biedt voor kritiek, die steevast gezien wordt als ondermijning.” Ook hoogleraar Koreastudies aan de Universiteit Leiden Remco Breuker stelt vast dat de organisatiestructuur verre van democratisch is: “De universiteitscultuur is extreem hiërarchisch, bijna feodaal.”
De aan de UvA werkzame politicoloog Enzo Rossi is al even polemisch. Hij spreekt van een “paradox van de marktuniversiteit”. Die paradox houdt in dat de universiteit enerzijds aan de buitenkant in competitie verwikkeld is met andere universiteiten in binnen- en buitenland. Tezelfdertijd geldt anderzijds: “Aan de binnenkant is er een strakke centrale planning. Kapitalisme aan de buitenkant, stalinisme aan de binnenkant. Ik noem dat het slechtste van twee werelden.”
Parasiteren op passie
Hoewel ze in zo’n door marktdenken beheerste omgeving moeten werken, geloven veel academici nog altijd in de kracht en het belang van goed onderwijs en kritisch burgerschap. Op die passie wordt door universiteiten volop geparasiteerd. Het resultaat is dat docenten en hoogleraren in colleges zo goed en zo kwaad als het gaat nog altijd met bevlogenheid over hun materie spreken en hun studenten willen helpen in hun intellectuele ontwikkeling, maar dat doen in een omgeving die qua organisatie en prioriteiten in toenemende mate haaks staat op de onderliggende waarden die in de colleges voorgestaan worden.
De consequentie van bedrijfsmatig denken is onder meer dat met name de Geesteswetenschappen structureel ondergefinancierd worden. Dat heeft ook consequenties voor de gezondheid van de universitaire medewerkers, getuige bijvoorbeeld het hoge aantal burn-outs onder academische stafleden. In een rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2021 wordt erop gewezen dat het dankzij structureel onbetaald overwerk is dat universiteiten hun taken kunnen blijven uitvoeren.
Wat te doen tegen bezuinigingen en gehoorzame bestuurders?
Strijd leveren tegen beleid dat voor zoveel problemen zorgt, betekent nóg meer arbeid voor toch al overbelaste werknemers. Het zou niet verwonderlijk zijn als voor academici hetzelfde zou gelden als voor zorgmedewerkers, mantelzorgers, pakketbezorgers, en talloze andere overbelaste werkenden: dat ze te uitgeput zijn om naast hun vermoeiende baan ook nog politiek actief te zijn. Niettemin zijn er veel hoogleraren, onderzoekers, docenten, en ondersteunend personeelsleden die bereid zijn te strijden voor hun idealen – en dat ook doen.
De vraag is echter hoe een effectieve strijd in de huidige context eruit moet zien. Wat kun je nog doen als het onderstrepen van de relevantie van je vakgebied maar beperkt effect heeft? De strijd is daarenboven niet alleen gericht tegen neoliberaal marktdenken en extreemrechts anti-intellectualisme, maar ook intern, tegen (de gevolgen van) een al te hiërarchische academische cultuur. Sinds in 1998 de Wet Modernisering Universitair Bestuur (MUB) is ingevoerd, is de machtspositie van de Colleges van Bestuur flink verstevigd. Die Colleges staan in contact met ‘Den Haag’ en willen die banden begrijpelijkerwijs goed houden, want daar komt het gros van het geld vandaan. Formeel gezien zijn er medezeggenschapsraden waardoor medewerkers inspraak hebben, maar als het erop aankomt zijn die in de praktijk tandeloos.
Dat het gat tussen CvB’s en academische staf steeds groter is geworden, kwam eens te meer aan het licht rond de meest recent afgekondigde bezuinigingen. Door bestuurders van de Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden werden, anticiperend op de kabinetsplannen, plannen voor fikse bezuinigingen op de Geesteswetenschappen naar buiten gebracht – een illustratie van wat Timothy Snyder in zijn boek On Tyranny (2017) ‘anticipatory obedience’ noemt, waarvoor Amerikaanse universiteitsdocenten onlangs nog waarschuwden.
De Leidse en Utrechtse plannen bleken nauwelijks of in het geheel niet in samenspraak met de betreffende vakgroepen tot stand te zijn gekomen, tot ongenoegen van de docenten en onderzoekers.
Immense druk door bezuinigingen
Als de bestuurslagen al te makkelijk anticiperen op of gehoor geven aan de exorbitante bezuinigingsplannen uit de (extreem)rechtse koker, dan is de intimidatie van extreemrechts geslaagd. Dat men zich aan de universiteit geïntimideerd voelt, blijkt wel uit een reactie van de Leidse bestuursvoorzitter Annetje Ottow op de vraag of bestuurlijke ongehoorzaamheid een optie is: “We moeten ons ook realiseren dat als we dat doen we veel financiën uit Den Haag niet gaan krijgen. Als het geld voor de universiteit niet binnenkomt in januari, hebben we met zijn allen een heel groot probleem. We gaan kijken wat er wel en niet mogelijk is om deze universiteit varend te houden.”
Anton Pijpers, bestuursvoorzitter van de Universiteit Utrecht, reageerde recentelijk op vergelijkbare wijze op de voorgenomen stakingen: “Wij denken niet dat een algemene staking en het sluiten van de universiteit helpt. (…) Ik denk dat je zelfs een antireactie krijgt van ‘goh, zullen we ze nog iets minder geld geven, want ze werken ook nog eens niet?’”
Die reactie is alleszins begrijpelijk, en overgaan tot bestuurlijke ongehoorzaamheid voelt terecht als een groot risico. Het tegendeel is echter minstens zo risicovol en op de lange termijn potentieel ronduit rampzalig: deze bezuinigingen zonder verzet uitvoeren heeft onbekende maatschappelijke gevolgen. Juist daarom riep UU-hoogleraar Ingrid Robeyns, een van de oprichters van WOinActie, op tot het niet uitvoeren van de bezuinigingen. “In plaats van het beleid al te gaan uitvoeren, verwachten wij van onze bestuurders moreel en politiek leiderschap. Wij willen bestuurders die zich verzetten tegen de aanvallen, in plaats van de aanvallen te gaan opvangen en uitvoeren. Wij vragen jullie om bestuurlijke ongehoorzaamheid!”
Niet meebuigen, maar volharden
Historisch gezien is het een gefaalde formule om mee te bewegen met extreemrechts in de hoop het op die manier te bevechten of de wind uit de zeilen te nemen. Stilletjes meebewegen, de bezuinigingen uitvoeren en afwachten tot dit rampzalige kabinet valt is misschien verleidelijk en voelt allicht als ‘de veilige optie’, maar juist die verleiding is een ideologisch effect. Pierre Bourdieu schreef eens: “The most successful ideological effects are those which have no need of words, and ask no more than complicitous silence.”
Laten we ons niet hullen in een medeplichtige stilte. De passende houding is er één die geen concessies doet aan extreemrechtse, fascistoïde politieke visies; niet meebeweegt met dubieus anti-intellectualisme; niet accepteert dat een open gesprek vanwege intimidatie wordt verstomd; en niet accepteert dat universitaire medewerkers roofbouw op zichzelf moeten plegen om alles draaiend te houden.
We moeten onze academische principes en democratische waarden uitdragen en in de praktijk blijven brengen – juist nu de druk al immens is, en toeneemt.
De auteur schreef dit artikel op persoonlijke titel. Het verscheen eerder op ScienceGuide.
Ik zou zelf geen grote woorden gebruiken als “fascisme”. De term “radicaalrechts” voldoet. En ook zou ik proberen te begrijpen waarom radicaalrechts een simplistische karikatuur heeft gemaakt van het hedendaags intellectualisme, dat inderdaad her en der ontspoord is in weinig nozel onderbuiklinks maar zeker niet samenvalt met die enge ontspoorde uitwas. Dat radicaalrechts geen oog heeft voor complexiteit en nuance, geeft anderen niet het morele recht om ook maar blind en doof te zijn voor nuance en complexiteit.
Verder kan ik uw betoog onderschrijven. Inderdaad, de menswetenschappen met al hun veelzijdige specialismes zijn één van de pijlers van de open samenleving. En een open samenleving is de meest menswaardige. Ook radicaalrechts dient dat te beseffen. En dient aangesproken te worden op zijn verantwoordelijkheid voor een menswaardige, open samenleving. Maar wie durft de “verbinding” aan te gaan? De verbindingsapostelen? Nou, zijn die geen praatjesmakers? Maar misschien zijn intellectuele literatuurliefhebbers een betere optie mits ze maar geen voorgekookte protocollen vol vreselijk en in wezen onbegrijpelijk jargon volgen.