vertellingen en ongelukken gingen altijd samen
in dit land; de koning
ging in zijn hermelijnen mantel naar bed
omringd door hofdienaren
en sliep slecht vanwege het aanhoudende
geroezemoes van stemmen om hem heen;
twee kameniers die streden om zijn pantalon
of een page grappen makend over zijn kousen;
het was een land met vreemdsoortig volk,
en toch: hier leefde hij en was gelukkig, onder
het rapalje was hij thuis als onder de elite;
hij kende geen vrede,
groot genoeg om de onafmetelijke
stranden van zijn gevoel te vullen, geen roep
was vlug genoeg om de winden in te halen
— het was een onbegonnen werk
te klagen, en hij klaagde niet.
Hans Lodeizen (1924-1950)
uit: Het innerlijk behang (1950)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter