Afgelopen dinsdag, 11 maart, overleed mijn dierbare collega Gé van Bork, in de bloei van zijn leven universitair docent Moderne Nederlandse Letterkunde aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam.
Toen ik in 1969 Nederlandse Taal- en Letterkunde ging studeren was mijn waardering en bewondering voor de Vlaamse auteur Louis Paul Boon één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste drijfveer. Maar toen ik in die chaotische, revolutionaire jaren na verloop van tijd en nog meer plenaire vergaderingen eindelijk min of meer wist wie wie was, en wat hun specialisme was, bleek dat de moderne letterkundigen toch vooral oude auteurs op hun repertoire hadden staan: Der Mouw, Gorter, Multatuli, Hendrik de Vries. Maar na stug doorvragen bleek er toch een docent te zijn, die zich met Boon bezighield, en dat was G.J. van Bork. Door een toevallige samenloop van omstandigheden raakte ik echter verzeild in de historische Romantiek, de laat-achttiende-eeuwse Duitse en vroeg negentiende-eeuwse Engelse herbeleving en herwaardering van de Middeleeuwen. Rhijnvis Feith, met wiens Julia en Het graf ik op het gymnasium via de Bloemlezing van Lodewick bijna kokhalzend kennis gemaakt had, bleek bij nader inzien een zeer interessante schrijver. Maar omdat de Nederlandse negentiende-eeuwers al snel voor de ‘Gouden Eeuw’ kozen, ging ik ‘ad fontes’.
Boon was nog niet gebloemleesd in mijn middelbare schooltijd. Hij werd mij aangereikt door mijn leraar Nederlands W.I.M. van Calcar.
In het Lambert Ten Kate Huis aan de Herengracht 330-336, dat in die jaren het Instituut voor Neerlandistiek huisvestte, was een groot gebrek aan ruimte, waarin de inlijving van het aan de Keizersgracht gelegen pand van de Koninklijk Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst maar ten dele voorzag. Docenten waren praktisch onvindbaar in dat doolhof. Maar de verhuizing naar het PCHoofthuis in 1984 veranderde alles: bijna iedereen werd zichtbaar voor wie door de gangen liep, en Gé deelde een zeer ruime kamer met Piet Verkruijsse vlakbij hun DNL: Dokumentatie Nederlandse Letterkunde, een combinatie van een scriptie-archief, een tentoonstellingsruimte, een literair museum en een studiezaaltje, bestierd door de zeer aanwezige Edy Seriese.
De studie van de Nederlandse literatuur aan het IvN was niet esthetisch gemotiveerd. Veel belangrijker vond men de wisselwerking tussen literatuur en maatschappij, en daarvoor moest je als eerstejaars student al leren wat zakencommentaar was, en hoe je dat kon leveren. Wat moest je weten en kunnen om het ‘apparaat van de neerlandicus’ zo te beheersen dat je antwoord kon geven op zelf gestelde vragen over de intentie van een auteur en de perceptie van een lezer, luisteraar of toeschouwer?
Het was daarom volstrekt vanzelfsprekend dat Gé en Piet samen met George Vis besloten om een alle perioden dekkend beredeneerd termenwoordenboek te maken. Ik werd als vierde man uitgenodigd om de Middeleeuwen voor mijn rekening te nemen. Heb geen idee hoeveel uren wij daarin gestoken hebben en hoe vaak wij vergaderd hebben, maar het was altijd leuk en leerzaam. Toen mijn ogen mij in de steek lieten en ik de anderen niet meer bij kon houden, wat natuurlijk tot enige irritatie leidde, heb ik mijn lidmaatschap opgezegd, maar dat veranderde niets aan de persoonlijke verhoudingen. Het eindresultaat van al deze inspanningen vindt u in de DBNL onder de titel Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek

In mijn Boon-periode was de auteur vooral actief als schilder, en één van de galeries waarin zijn werk te zien en te koop was, lag op mijn route: Galerie Siau. Om een lang verhaal kort te maken, ik heb rond 1970-1971 een drie dimensionaal, loodzwaar, fel rood gespoten ‘schilderij’ van Boon gekocht en dat in mijn werkkamer opgehangen. Het touw waaraan dat schilderij hing, bleek niet opgewassen tegen de slijtage die optrad als gevolg van het zware verkeer dat langs mijn huis reed. En zo kon het gebeuren dat op een avond rond de klok van 21:00 het schilderij van de haak viel boven op de kachel die daaronder stond. Kaput!
Jaren later organiseerde Antiquariaat Merlijn te Middelburg een overzichtstentoonstelling van het gedrukte werk van Boon, en de auteur was daarbij aanwezig. Ik heb van die gelegenheid gebruik gemaakt om Boon te vertellen wat er met zijn/mijn schilderij gebeurd was. Hij was bereid herstelwerkzaamheden uit te voeren.
Maar ik had in die tijd geen wielen, en hoe kom je van Zaandam in Erembodegem, waar Boon toen woonde? Gé van Bork was graag bereid om samen met mij die tocht te maken, en zo geschiedde. Het bezoek verliep enigszins chaotisch, omdat ik mijn stem kwijt was, en ook nog eens aangezien werd voor de Hongaarse vertaler van de Kapellekensbaan, die ook verwacht werd. Maar Boon deed niet moeilijk en vroeg mij over een maand nog eens terug te komen.
Dat heb ik wederom samen met Gé gedaan, in zijn Citroën Dyane, en wij keerden terug met 2D groen schilderij. “Habent sua fata libelli.” Maar niet alleen de boeken van Boon…
Gé was een bescheiden maar zelfbewuste collega, een integer mens die zich niet gek liet maken door de waan van de dag, die van zijn hart geen moordkuil maakte, maar dat zo tactvol deed, dat niemand zich door hem gekwetst voelde. Zijn grote passie was vissen op snoek en snoekbaars in de sloten en plassen rond Kortenhoef, waar hij toen woonde. Indianen uit de boeken van Karel May gingen na hun dood naar de eeuwige jachtvelden. Ik wens de sportvisser in Gé iets vergelijkbaars toe.
Online condoleanceregister:
www.uitvaartverzorgingmyosotis.nl/condoleance/25172
Heel mooi, Willem.
Dag Willem, Fijn dat je Gé terecht op zo’n mooie wijze memorert. Dank je wel.
Dag meneer Kuiper. Een mooi stuk over Gerrit Jan! Ik heb hem enkele keren gesproken; hij was een zeer aangename man. Bij één van die gelegenheden heeft hij mijn exemplaar Over Boon gesigneerd en gedateerd (14-12-1981); dit was toen een goede hulp bij het lezen en verzamelen van de auteur. We deelden de interesse in L.P. Boon, bij wie ik eind 1972 al op bezoek was geweest en wat “curiosa” heb aangeschaft en/of gekregen. Bij Merlijn was ik, toen Frans van den Berg zijn antiquariaat nog in Hulst had, kind aan huis. De Boon-tentoonstelling in Middelburg heb ik ook bezocht. Een aantal jaren geleden heb ik nog een artikel gepubliceerd over Antiquariaat Merlijn in Jaarboek 2016 van de Nederlandse Bibliofielen. Zo zie je maar weer hoeveel dingen met elkaar te maken hebben (als je maar lang genoeg wacht…).
Peter Everaers
Antiquariaat Secundus.