Dit is mijn buurdorp Linden, vlakbij Leuven. Het ziet er lieflijk uit niet? Linden stond vroeger bekend als een heksendorp. Ik kwam daar vrij toevallig achter tijdens mijn onderzoek naar de volksverhalen van mijn regio. En het roept natuurlijk vragen op. Wat betekent het om een ‘heksendorp’ te zijn? En is dit een unieke benaming, of zijn er meer dorpen met een vergelijkbaar etiket?
Een café-scène uit 1940
Het oudste spoor naar het heksendorp Linden dateert van januari 1940. Desiré Regent, een lokale volkskundige, publiceert dan de bijdrage ‘Tooverij te Linden’ in het tijdschrift Eigen Schoon en de Brabander. Hij haalt hierin herinneringen op aan gezellige winteravonden in het café het Voske op Linden Plein in Kessel-Lo. Na de repetitie van de fanfare verzamelde men daar om pinten te drinken en te luisteren naar meesterverteller Gustje Krol, die altijd wel een spannend verhaal kon opdissen over heksen, duivels en spoken.
Zijn favoriete verhalen gingen steevast over Linden, waar het volgens Gustje wemelde van de heksen. Deze bleken bovendien zeer actief: ongeveer de helft van de bevolking kreeg er volgens hem al mee te maken. De toverheksen waren in Linden zelfs zo talrijk vertegenwoordigd dat ze hand in hand rond de kerk konden dansen. Ieder ander zou daar bang van worden, maar Gustje niet. Hij schepte op over allerlei manieren waarop hij de heksen al in de maling nam, en hoe hij hen wist te ontmaskeren, tot grote vreugde van alle aanwezigen.
Desiré Regent wilde anno 1940 de “verre aangename herinnering” aan winteravonden rond de stoof graag doorgeven, en “ongeschonden bewaren”. Want Gustje leefde toen al enige tijd niet meer, en café het Voske was ook niet meer hetzelfde. De jonge flierefluiters die er nadien rondhingen draaiden veelbetekenend met hun ogen als de oude garde herinneringen ophaalde aan de verhalen van Gustje. “Zij doen precies of wij aan het vangen [=misleiden] zijn”, schrijft de volkskundige, maar dat zagen ze verkeerd. Want volgens Regent sprak Gustje op basis van ervaring, en was hij er niet de persoon naar om zijn publiek leugens op de mouw te spelden. Het is duidelijk: Gustje was niet de eerste de beste, en volgens Regent waren zijn verhalen over heksen alleen al daarom waar.
Maar de vraag is natuurlijk of anderen ook te klagen hadden over dat heksendorp? En hoe uitzonderlijk is die casus Linden? Ik dook in de Volksverhalenbank van de Lage Landen en een aantal lokale bronnen, op zoek naar een antwoord.
Noemen anderen Linden ook een heksendorp?
Enkele jaren later, rond 1950, deed Alfons Roeck onderzoek in het Hageland. Hij bezocht daarbij enkele vertellers in het buurdorp van Linden, Kessel-Lo. In de opgetekende verhalen klagen zij expliciet over de heksen van Linden. Deze zorgen voor veel overlast: ze komen met veel lawaai overvliegen, bouwen pop up kastelen op de weides rond de abdij van Vlierbeek en gooien stokken naar voorbijgangers. Opvallend, een inwoner uit Linden maakt zelf ook melding van een soort heksenplaag.
In een wijdere omgeving wordt eveneens naar Linden verwezen als bron van alle toverij (Sint-Pieters Rode, Houwaart, Pellenberg). Een verteller uit Lubbeek bestempelt Linden daarbij als een heksendorp, waar de heksen rond de kerk dansen. In de verzameling volksverhalen van Heemkundige kring van Vlierbeek (Kessel-Lo) noteerde de voorzitter André Smeyers eind jaren vijftig dan ook kernachtig: “Linden was het gekende Toverkot uit de omgeving. De verhalen waren talloos”.
Een meer recente verwijzing naar Linden als heksendorp vinden we terug in Rillaar bij Aarschot. Daar vertelt een getuige over het aantal heksen in zijn eigen dorp. Als de onderzoeker vervolgens vraagt of de hekserij in alle dorpen even erg is, produceert hij een top drie van heksendorpen: “Kapellen bij Antwerpen, daar zijn er de meeste heksen, dan komt Linden bij Leuven en als derde komt Rillaar.” Roeck (1988, p. 132) bevestigt deze rangorde. In een straal van 16 kilometer werd dus verteld: pas op voor Linden, want daar wonen heksen.
Bestaan er nog andere heksendorpen?
De zoekterm “heksendorp” levert in de Volksverhalenbank van de Lage Landen een beperkt aantal treffers op. Blijkbaar gebruikte men deze titel dus niet zo vaak. Soms geeft men daar verder geen toelichting bij, maar elders horen we wel waarom een dorp dit etiket krijgt.
In de eerste plaats zijn “heksendorpen” plekken waar heksen samenkomen om rond een kerk of een boom te dansen. Dat is zo in Zoerle, in Chaam (Nl) en in Hoelbeek. Het gaat dus niet alleen om woonplaatsen van heksen, maar ook om locaties om de heksensabbat te vieren.
Lauw was een bijzondere casus. Volgens een verteller stond deze plek niet alleen bekend als een heksendorp, maar ook als een “heksenstation”: een plaats waar heksen een tussenlanding konden maken en ook konden beslissen om verder te reizen als zwarte kat of wolf.
Bij andere heksendorpen stellen de vertellers vooral dat er zoveel heksen zijn en dat de geestelijkheid daar eigenlijk machteloos tegenover staat. Dat is het geval in de West-Vlaamse “heksenparochie” Beselare en in het Limburgse Meeuwen dat door een verteller zelfs “heksenland” wordt genoemd.
De kern van de zaak lijkt dus: veel heksen-inwoners hebben. Maar hoeveel is veel?
Hoeveel heksen waren er dan in Linden?
Gustje Krol vertelde dat Linden echt veel last had van de heksen, en dat ze in een kring rond de kerk konden dansen. Exacte cijfers noemt hij daarbij niet, maar even verderop vertelt hij wel over een guitige actie die hij ondernam om de heksen te ontmaskeren.
Hij hing tijdens de mis een paternosterkruisje op in het kerkportaal, wetende dat heksen daar niet onderdoor wilden lopen. Bij het buitengaan na de viering bleven er volgens Gustje vijftien vrouwen als aan de grond genageld staan. Meneer pastoor werd erbij gehaald om het kruisje weg te halen, en Gustje kreeg een “passende vermaning” voor deze practical joke. Achteraf had hij er nog vaak “deugd van” dat hij de heksen had kunnen beetnemen en zo had kunnen ontmaskeren.
Minstens vijftien heksen dus. Begin jaren vijftig maakt een verteller uit Lubbeek melding van negenentwintig heksen in Linden, met nog een dertigste in de leer. Maar is dertig heksen nu veel of weinig? Hoe zit dat in andere heksendorpen? Ik ga opnieuw te rade in de Volksverhalenbank.
In Rillaar (nummer drie op de ranglijst) ging het volgens een verteller om zeker twintig gezinnen. In “heksenland” Meeuwen was naar verluidt elke vrouw een heks. In Beselare waren er dan weer continu dertien heksen: als er eentje overleed, dan zorgde de groep ervoor dat er een nieuwe bijkwam. Kwestie van het ongeluksgetal op peil houden.
Ook op andere plekken worden indrukwekkende aantallen heksen genoemd, zonder dat het daar officieel om heksendorpen gaat. In Opoeteren waren er bijvoorbeeld net als in Linden dertig, in Heerenelderen altijd zeventien, en in Bevere telden ijverige misdienaars er, na een gelijkaardige actie als die van Gustje, zeven.
In Berendrecht ging de pastoor zelf over tot een systematische telling van de heksenpopulatie. Op een zondag telde hij hen bij het binnengaan van de kerk, terwijl de koster turfde. Dat leverde uiteindelijk zesendertig identificaties op, waaronder heel verrassend, de vrouw van de koster zelf.
Conclusie: Linden behoort toch wel bij de top, want dertig heksen blijkt veel. Maar vertellen de verhalen ook hoe het komt dat er in Linden zoveel heksen zouden zijn?
Waarom waren er zoveel heksen in Linden?
Roeck (1981, pp. 133 en 150) stelde vast dat de Hagelandse sagen niet meer verwijzen naar een pact met de duivel. Men vertelt wel dat een heks haar krachten kan overdragen op haar sterfbed, maar een dergelijk verhaal wordt niet verteld over Linden. Hoe vonden heksen daar nieuwe collega’s?
Volgens Gustje ging het om een efficiënte en intensieve wervingscampagne: de heksen zouden actief ronselen. Latere verhalen geven meer details. Heksen belden in Linden brutaal aan de voordeur om iemand mee te nemen. Zo nu en dan konden voorbijgangers redding bieden, maar af en toe moesten ook de Bruine paters van Leuven langskomen om de zaak recht te zetten.
Volkskundige André Smeyers noteerde eind jaren vijftig hoe de heksen van Linden een meisje hadden meegenomen. Onderweg naar de abdij van Vlierbeek kwamen ze plots een mooi kasteel tegen. Het meisje riep verbaasd uit: “Ho, ochottekes, zie ne keer hoe schoon”. En plots was alles verdwenen en bleef het meisje alleen achter; ze had immers de naam van God genoemd.
Volgens een verteller uit de jaren vijftig kregen de heksen in Linden hulp van een tovenaar om hun rangen uit te breiden. Deze hield graag promopraatjes waarin hij mensen overtuigde om heks te worden. Daarnaast kon je ook spontaan in een heks veranderen, als je naar hem keek. In een ander verhaal horen we over een tovenaar uit Charleroi die mijnwerkers uit Linden snel zou transporteren. Als je hem twintig frank betaalde en op zijn tenen ging staan, dan was je in een mum van tijd thuis. Het is echter niet zeker dat het hier twee keer om dezelfde tovenaar gaat – het gaat ook om twee verschillende vertellers.
Een derde reden die verklaart waarom er volgens de volksverhalen veel heksen zijn, is omdat er iets misloopt met de doop. Dat is het geval in Schaffen, waar een slordige pastoor al eens een letter vergeet bij de doop. Ook in Kuringen waren er al eens mensen ‘misdoopt’, en dat werden dan heksen. In het heksendorp Meeuwen werden er gewoon te weinig kinderen gedoopt (al kan je hier vragen hebben bij de oorzaak-gevolg relatie). In Linden wordt deze reden niet genoemd en dat komt misschien omdat de pastoor van Linden een bijzondere rol speelt in de verhalen van Gustje.
Wat doe je eraan?
Gustje hangt graag zelf de held uit, maar als het op heksen en duivels aankomt, dan gaat al zijn lof naar pastoor Cleymans. We kunnen wel stellen dat Gustje een grote fan is van deze onverschrokken strijder tegen het kwaad. Gustje vertelt hoe deze pastoor ooit midden in de nacht uit zijn bed werd gehaald omdat er een duivel aan het dansen was in een café. Onverschrokken bond de geestelijke de strijd aan, en met een ferme zwaai van zijn wijwaterkwast wist hij het kwaad te verjagen.
Voor de strijd tegen de heksen was er minder bravoure nodig, zo blijkt uit het verhaal van Gustje. Om te beginnen wist pastoor Cleymans maar al te goed wie de heksen waren. Tijdens het zingen van het heilig evangelie kon hij de heksen immers in de kerk zien staan, met een beschilderde bijenkorf op hun hoofd (dat kwam ook elders voor: zie De Blécourt 2013, p. 367). Blijkbaar kon hij ook achterhalen wie er in de leer was bij de heksen. Toen dat aantal de spuigaten begon uit te lopen, dreigde hij er mee hun namen te proclameren vanop de preekstoel. Dat hielp, volgens Gustje.
Ook in andere verhalen bleek de dreiging om publiekelijk aan de schandpaal te worden gezet, voldoende. Volgens vertellers uit Melden, Vlekkem, Ronse en in Bevere, was het idee alleen al om bekend te staan als heks genoeg om de toverij aanzienlijk te verminderen.
Dichter in de buurt van Linden, in Haasrode, bleek de proclamatie minder afschrikwekkend, want de hekserij ging gewoon door. De pastoor ondernam daarom bijkomende acties, zoals het branden van een kaars achteraan in de kerk om op die manier heksen in het nauw te drijven. Blijkbaar had het dus ook wel iets te maken met de persoon van de pastoor zelf en de kracht die hij uitstraalde!
Ook in andere volksverhalen vervullen priesters een heldenrol (zie Roeck 1981, pp. 132-133 en 1988, p. 135 , Exalto 2020, p. 28). Volgens Gustje was het aantal heksen in Linden ondertussen sterk verminderd. Desiré Regent vroeg enkele oudere buren hoe dat kwam en zij beweerden dat het heilig evangelie straffer was geworden, en de heksen daarom naar de zee waren verhuisd.
Tot slot: waarom werd Linden een heksendorp genoemd?
Vertellers wijzen wel vaker een buurdorp aan als oord van alle kwaad. De inwoners zijn namelijk eng, crimineel of gewoon anders, en het helpt de eigen identiteit natuurlijk een stuk vooruit als je het verschil nog een beetje aandikt. In het specifieke geval van Linden waren daar wellicht nog een aantal bijzondere redenen voor.
Een eerste reden kan zijn dat Linden en Vlierbeek (in Kessel-Lo) vroeger een administratieve eenheid waren en ook één parochie uitmaakten. Al in 1827 werd beslist dit te scheiden en dat leverde toen vanuit Vlierbeek heel wat protest op. Men stelde zelfs voor om de kerk van Linden af te breken en alle buurbewoners in Vlierbeek naar de kerk te laten gaan (Van Thielen [e.a.] 2025, pp. 279-280). Zou men om die reden honderd jaar later nog argwanend hebben gekeken naar de buurparochie die niet wilde aansluiten en die dus anders was?
Daarnaast was er ook een verschil wat de tewerkstelling van de inwoners betreft. Waar Vlierbeek eind jaren veertig nog een heel agrarisch karakter had, werkten in Linden veel mannelijke inwoners in de mijnen van Wallonië (Godeeris & Hermans 2011). Het verhaal over de magische lift door een tovenaar uit Charleroi verwijst daar ook naar, en vertelt wellicht iets over de angst voor ideeën die men over de taalgrens zou kunnen opdoen?
Dat men in Linden anders dacht, blijkt ook uit de context van de Tweede Wereldoorlog. Linden was toen een knooppunt in het verzet door de communistische Partizanen. Van de vertellers uit Vlierbeek weten we dat ze een zeer sterke katholieke achtergrond hadden. In andere Vlierbeekse verhalen verwijzen vertellers naar de framassons (vrijmetselaars / socialisten) die in Lubbeek (vlakbij Linden) heiligschennis veroorzaken. Ze heulen met de duivel, ze vliegen door de lucht en ze hebben zelfs de Tweede Wereldoorlog op hun geweten. Niet gelovig zijn en hekserij stelde men zo heel makkelijk op één lijn, stelt ook Roeck (1981, p. 153).
Hoe dan ook: in tegenstelling tot bijvoorbeeld Beselare, pakt Linden vandaag niet uit met de vroegere status als heksendorp. Er is niets dat er vandaag nog aan herinnert. En dat is dan ook reden waarom ik zo verrast was, toen ik in een oud artikel uit 1940 plots ontdekte dat Linden een toverkot was!
Primaire bronnen:
D. Regent: ‘Uit de Prondelschuif. Tooverij te Linden’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 1940, pp. 220-223.
Aantekeningen van André Smeyers: Folklore van Kessel-Lo – Bijzonder Vlierbeek, archief van de Heemkundige kring van Vlierbeek, Kessel-Lo.
Artikels en achtergronden:
Blécourt, Willem de: ‘Keep that woman out! Notions of space in twentieth-century Flemish witchcraft discourse’, in: History and Theory LII (2013), pp. 361-379.
Exalto, John: ‘Witchcraft, Calvinism and rural Society in the Netherlands: Storytelling in the Twentienth Century’, in: Trajecta XXIX:1 (2020), pp. 27-48.
Goddeeris, Idesbald & Roeland Hermans (red.): Vlaamse migranten in Wallonië, 1850 – 2000, Leuven, 2011. (met uitgebreide bespreking hier)
Roeck, A.: ‘De demonologische heks en de sage-heks’, in: Volkskunde, LXXXII (1981), pp. 129-168.
Roeck, A.: ‘Hedendaagse volksverhalen’, in: Volkskunde LXXXIX (1988), pp. 116-151.
Thielen, Bart van, Raf Verstegen & Dani Vandepoel (red.): Een plek die Vlierbeek heet. 900 jaar geschiedenis van een Leuvense abdij 1125-2025. Leuven, 2025.
Wikipedia: Linden.
(Dr. Jacqueline van Leeuwen werkt aan een boek over de volksverhalen in Vlierbeek en Linden. Ze publiceerde hierover al een vrolijk verhalenboekje, en treedt regelmatig als verteller op om deze verhalen opnieuw leven in te blazen.)

Laat een reactie achter