Begraven naast het gat in de heg

“Het is door de kracht van het schrijven dat Jan Siebelink zijn vrouw Gerda in de maanden na haar overlijden nog even bij zich kan houden en hijzelf overeind blijft.” Dit is het begin van de tekst achterop Rouwjournaal het nieuwe boek van Jan Siebelink. Verderop in deze tekst staat dat “dag na dag in fragmenten het weergaloze portret van een intens leven samen [ontstaat]”. Daarmee stelt de uitgever de lezer van het boek meteen voor een vraag: houdt deze een roman in handen of behoort dit boek tot een heel ander genre? Is het niet eerder een memoir of een dagboek in plaats van een werk van fictie? Die vragen hield ik bij het lezen van dit Rouwjournaal steeds in het achterhoofd. Naarmate de lectuur vorderde werd zonneklaar dat dit geen roman is, ondanks de NUR-code die de uitgever achterin het boek gezet heeft. Die code (301) zegt dat dit een literaire roman of novelle is.
Op het eerste gezicht lijkt dit een wat bureaucratische kwestie. Wat mij betreft is het echter meer dan dat, vooral doordat Siebelink in dit boek regelmatig impliciet verwijst naar eerder werk van zijn hand, waar wel roman op staat, zoals Knielen op een bed violen. De verteller van Rouwjournaal – en volgens de tekst op de achterkant valt die dus samen met de persoon Jan Siebelink – haalt namelijk regelmatig herinneringen op aan de tijd dat zijn betreurde vrouw Gerda nog leefde, hoezeer zij destijds in de smaak viel bij de vader van, ja, van Jan Siebelink en dat die vader een kwekerij dreef. Hé, denkt de lezer, dat is context waarin ook Knielen op een bed violen zich afspeelt, een boek waar ‘roman’ op staat. Fictie en werkelijkheid lopen in een deel van het werk van Siebelink blijkbaar naadloos in elkaar over, zo lijkt het. In dit verband is het stofomslag van het boek veelbetekenend. Het is gemaakt door Klaas Gubbels en is getiteld “Het gat in de heg”, tevens de titel van een ander boek van Siebelink, met fragmenten uit de roman Knielen op een bed violen. Navrant detail: Gerda wordt pal naast het gat in de heg begraven.
Wat is dit Rouwjournaal nu voor een boek? Het is het bewogen en ontroerend verslag van een sterfbed, van een afscheid, van een verder moeten zonder de geliefde. Het is heel persoonlijk en bij vlagen ook bespiegelend. Duidelijk is dat het schrijven ervan voor Siebelink voorwaardelijk was om verder te kunnen leven. Dat maakt het lezen ervan ook een aangrijpende ervaring. Rouwjournaal is geen dagboek, daarvoor gaat Siebelink te veel heen en weer in de tijd: van het heden – na de dood van Gerda, naar het nabije verleden van haar laatste ziekbed en dood, naar het verdere verleden: de jaren van hun leven samen. Het journaal bestaat uit 125 stukjes, in lengte variërend van een enkele regel tot enkele pagina’s. In sommige van de stukjes spreekt de verteller Gerda aan in de tweede persoon enkelvoud. In andere wordt Gerda in de derde persoon opgevoerd. Wat uit alle stukjes duidelijk wordt is dat de verteller zich met zijn 86 jaar niet kan voorstellen dat hij nog een paar jaar zonder Gerda verder moet. Die gedachte is hem onverdraaglijk. In een van de stukjes wordt verteld dat Jan ooit een gaspistool vond bij het opruimen van het huis van zijn schoonvader. Dat pistool had hij al lang bij de politie moeten inleveren, vond Gerda, of moeten weggooien. Na de dood van Gerda speelt hij met de gedachte er iets anders mee te doen, zozeer is het leven zonder haar zonder zin geworden. “In huis ben ik ’s nachts steeds banger”, zo begint stukje 48. “Toen Gerda nog leefde, kende ik die angst niet. Al kon ze niet op haar benen staan, we waren met z’n tweeën, dat was heel veilig. Ons huis ligt op de hoek van twee stille straten, is omgeven door een dichte, hoge heg van taxusbomen. Buren zijn ver, een inbreker bezig via een Bulgaarse truc het huis binnen te komen, kan vanaf de weg niet gezien worden en in alle rust zijn gang gaan.” Na lang aarzelen gooit Siebelink het pistool toch maar in het water.
Rouwjournaal bevat nog een paar andere kleine verhaallijnen. Een ervan is die van de haat die Gerda koestert jegens haar zus. Waaraan deze zus deze onverzoenlijkheid precies te wijten heeft, werd mij niet geheel duidelijk. Wat wel helder is, is dat deze zus aan de universiteit heeft mogen studeren, terwijl Gerda vroeger die kans niet kreeg. Zus lijkt daardoor in een wat ander sociaal milieu te zijn terechtgekomen. Ook vertelt Siebelink de anekdote van een voorgenomen reis van de beide zussen naar Florence. Als Gerda haar zus vraagt wanneer ze naar Italië afreizen, blijkt zus de afspraak straal te zijn vergeten. Sterker nog, ze maakte de reis al met een vriendin. “Ik weet nog, toen je dat hoorde, hoe je trilde, beefde van woede.”, schijft Siebelink. Het loopt erop uit dat deze zus geen aankondiging krijgt van het fatale karakter van Gerda’s ziekte, niet op bezoek mag komen en ook geen kennisgeving ontvangt van de uitvaart. In deze affaire zit een roman, denk ik. Op sommige momenten had ik tijdens het lezen de indruk dat de eindredactie bij dit boek wat te mild geweest is. Er zijn een paar – haast woordelijke – herhalingen blijven staan, die mij stoorden en me het idee gaven dat een laatste redactieslag overgeslagen is. Het Rouwjournaal is een in omvang bescheiden boek en als je wat doorleest storen deze doublures, omdat ze in het boek verder ook geen functie hebben. Sommige van de stukjes zijn, zoals gezegd, heel kort. Nummer 84 bestaat uit één zin: “God is een hunkering.” Ik zou niet weten wat Siebelink hiermee bedoelt. Zelfs niet na nummer 83, waar onder meer staat “Ik zie nu wel dat Sartre bijna denkt als de middeleeuwse mysticus Eckhart die een boek over God schreef met de titel Over God moet ik zwijgen.” Evenmin kan ik veel aanvangen met nummer 82: “Heeft het universum weet van de mens op aarde?” Het boek had aan kwaliteit gewonnen als er minder van dit soort zinnen in hadden gestaan.
Laat een reactie achter