Roobjee en het roobjees

Roobjee lees je om het roobjees, om uw eigen zelvers mede te laten biezebeizen op de wrede klappenans van fezelende en fezikende tateraars en babbelettes in luidmonds kelend laweit van op dool gaande, maboel makende rijgsels borendevol verben in allo- en perifrastica van een amandarosseske allure die zich zelfs met toeë kluisgaten ontvouwen op het scherm uwer oogschelen, foutredieu, om omzeggens op de eerste gereedste kamankele trein de rails dwarsend door onbewoonde meersen van Flandriaans braakland te tuffen en er op uw simililederen zeet terneder te zitten starogen naar par exempel memelzieke doodgevrozen kwalmen, de kalsijde van langzame binnenwegen, de slameur, tot de neerval aan toe, van slavetsen, spinakelbenen, ebbehouten appelbijtsters en schone pitous alsmede kloefen van klawaaiend kikhalzende en kokermuilende kortgestuikte quidams die wij van haren nog pluimen kennen noch dat we ze weten wonen – de plot van het discours is in voortdurend gevecht met de exuberante woordenrijkdom – maar ehwel, awoert, wat zou het, geen enen bete want een wimperwenk, een vingerknip later spanseren wij alweer zonder verpinken verder doorheen het vertellement met zijn vele doeningen en de stilzwijgendheid van het luchtomhulsel der aarde doorbrekende spraak, geen spannetje tijds wordt ons gegund, effenaf nooitement niet, knakaf wordt ons de mond van het bekkeneel gesnoerd, tot wij warentig, lezende lezer, de strot oversneden gelijk een gecreveerd kadaver in levenden vleze heeltegans niet langer kunnen bougeren. Het vol en zoetgeladen schip! Jaagbrand! Zeven weeën in jaagbrand! En geen aasje wind! ‘Hij is dood, uw nonkel,’ burrelt zeer schor de in beige werkkledij gehulde en deerlijk kreupele cafébaas. ‘Dat hij dood is.’
Briljante paraflage van een bevlogen persifraseur – het Roobjees is ook genietbaar voor Niet-Belgen!
Hoe mooi onzin kan zijn¡ wordt hier bewezen. Vooral omdat de tekst vol e-krenten zit. Onzin is als een propvolvoetbalstadion waarin elke stem, fluistering, elke letter als het geluid van één bewegend grasspriet te horen is.