Kommaknallen

Al vanaf de eerste zin in de roman Het koor van de 300 moordenaressen (2025)van Willem du Gardijn valt de afwijkende zinsbouw met een grote hoeveelheid komma’s op. Fijn, we lezen hier een boek van iemand die geen gemakzuchtig proza wil schrijven en die, nog belangrijker, wil afwijken van menige hedendaagse Nederlandse schrijver.
De stilistische kwaliteit van een roman lijkt mij een belangrijke voorwaarde voor toelating tot in ieder geval de shortlist van een literaire prijs. Ik kan me echter niet heugen dat een boek uitsluitend om zijn stijl tot Libriswinnaar is uitgeroepen. Voordat ik bovengenoemde roman wat verder zal uitpluizen, doe ik een vluchtig vergelijkend warenonderzoek.
Met een beetje kwade wil zouden we de winnende boeken van de Libris Literatuur Prijs in twee categorieën kunnen verdelen: in boeken die gewonnen hebben op basis van de stijl en boeken die gewonnen hebben op basis van inhoud of thematiek. Ik vermoed dat deze tweesplitsing onder lezers genoeg discussievoer kan opleveren. Ging het de jury om het hoe of om het wat? Misschien een ideetje voor op de zaterdagavond met een select gezelschap onder het genot van een glaasje port? Ik beperk me hier tot drie recente winnaars.
In het juryrapport van Wees onzichtbaar van Murat Isik, die de prijs in 2018 won, staat het volgende:
Isik trekt je vanaf de eerste bladzijde met de vanzelfsprekende autoriteit van de geboren schrijver het verhaal binnen en geeft een wereld die de lezer kent uit krantenartikelen en sociale studies, haar plek in een universele, beklemmende en diep menselijke roman. (uit: juryrapport Libris Literatuur Prijs 2018)
De jury uit 2018 gebruikte inhoudelijke, zelfs moralistische argumenten om deze roman te bekronen. Reden genoeg voor schrijver Jamal Ouariachi om het oordeel van de jury te beschouwen als een belediging voor de auteurs die wél kunnen schrijven, want volgens hem waren er bij dit ‘tranentrekkend zieligheidsverhaal’ geschreven ‘in ambtenarenproza’ geen ‘technische kwaliteitscriteria’ gehanteerd. Ouariachi behoort tot het stilokamp.
Je doet er als jury dan ook beter aan om in ieder geval de illusie te wekken dat het uitverkoren boek zowel qua stijl als thematiek wordt gewaardeerd. Of… dat je in ieder geval op de combinatie van taal en inhoud hebt gelet. In het juryrapport bij Oroppa van Safae el Khanoussi, die dit jaar won, overheerst de lof voor de maatschappelijke lading én wordt de taal efficiënt met een etiketje van virtuositeit afgevinkt.
Het is nauwelijks te geloven hoe een debuutroman kan openen met de stilistische brille van Oroppa, en hoe een auteur dat 400 pagina’s kan volhouden. Safae el Khannoussi verknoopt menselijkheid met onmenselijkheid in een verhaal van de hoogste actualiteit. (uit: juryrapport Libris Literatuur Prijs 2018)
Het is het goed recht van een literaire jury om eigen kaders te hanteren. Idealiter leveren die dan een logische winnaar op. En anders moet ‘het volk’ het doen met de voorkeur van de democratische meerderheid of nog erger: met een compromis. Eenieder die in zo’n jury heeft gezeten weet hoe je als jurylid kan sturen en soms zelfs moet onderhandelen. Zolang niemand uit de school klapt, blijven de ‘echte’ argumenten binnenskamers. We kunnen helaas geen Woo-verzoek doen.
Na de uitreiking zijn er altijd klagers en betweters. In mijn beleving gaat het dán juist vaak over de stijl. (Zijn stilisten misschien notoire zeurders?) Dat brengt me terug bij de gelezen roman.
Om op de shortlist van de Libris 2026 te komen heeft Het koor van de 300 moordenaressen een jury nodig die wat rechterop gaat zitten bij lange, samengestelde zinnen. Mensen die gaan watertanden bij een monologue intérieur. Du Gardijn is namelijk een kommaplakker in extremis. Een voorwaarde bij deze stijl is dat de stromende zinsbouw het verhaal dient, dat hij geen trucje of stijloefening wordt. Dat is hier gelukkig niet het geval.
Het verhaal speelt zich af in de DDR, zo rond 1980, wanneer de rockband Karat een hit heeft gescoord met Über sieben Brücken mußt du gehn. Het Umfeld van de personages is een duister en naargeestig Berlijn achter de muur. De taalkeuzes van de auteur versterken het beeld van een opgejaagd, onrustig en onderdrukt leven binnen het communistische regime. Een goed voorbeeld is het volgende fragment (met 26 komma’s) waarin het hoofdpersonage Lena door de winterse stad wandelt en onderwijl kibbelt met haar vriendin Maksa, het andere hoofdpersonage.
Maksa en ik lopen terug naar huis, door de sneeuw, het is zaterdag, om een of andere reden rijdt tram 12 niet, ze is onuitstaanbaar, zij vindt hetzelfde van mij, de schemering is ingevallen, het is druk op de stoep en op straat, sneeuw vertraagt, het gaat niet lekker met haar, we lopen naar huis, we zijn naar de kapper geweest, we hebben dat vele malen gedaan, maar nu is het de laatste keer geweest, daar lijkt het op, ze maakt mij verwijten, ze hoeft niets te verzinnen, ze heeft een hele voorraad, ik meen de verstandige te zijn, ik maar er op straat totaal geen dram van dat die tram niet rijdt, o nee, een halfuurtje wachten of extra is zo erg niet, ik ben arrogant, en die opmerkingen van mij. Ik zeg dingen en ik zeg dingen niet, dat is zo duidelijk als een kanonskogel, ik houd dingen verborgen, zie daar de inzet, wie houdt wat verborgen? (p. 40)
Hier is sprake van een stijl die in dienst staat van de inhoud. Het springerige verloop van Lena’s opeenvolgende gedachten wordt opgeroepen in de taal. Tegelijkertijd ervaren we een ruzie waaruit een flink portie wantrouwen blijkt. Dit doet Du Gardijn goed.
Lena en Maksa lijken lange tijd inwisselbaar te zijn: ‘we lijken op elkaar, we hebben hetzelfde figuur, we dragen dezelfde soort kleren’. Ze werken daarnaast voor hetzelfde vleesverwerkingsbedrijf, hun mannen worden al dansend uitgeruild en ze delen het verlangen naar vrijheid met verboden jeans als symbool. Een dubbelgangermotief ligt op de loer, maar zowel uit een flashback uit de jeugd als uit het heden blijkt dat ze andere keuzes maken en andere voorkeuren hebben.
Het jachtige ik-perspectief, met afwisselend Lena en Maksa als verteller, construeert twee malende jongevrouwen die door een smerige stad vol volksagenten struinen. Zelfs de veelvuldig benoemde sneeuw stoot af. De komma’s geven de zinnen geen rust en omvatten daarmee de achtervolgings- en afluisterangsten van de vrouwen. Er is geen tijd om rustig stil te staan of om überhaupt te genieten. Hun grootste angst is om gevangen genomen te worden:
‘…ik wil geen eigenschappen, ik wil er niet meer zijn, neem ze maar van mij over, de slechtste plekken die er op aarde bestaan zijn niet ver verwijderd van dit water, die slechtste plekken zijn de gevangenissen, reden genoeg om gevangenissen te vrezen, [..]’ (p. 124-125)
De plot van Het koor van de 300 moordenaressen draait om een mislukte ontsnapping via een tunnel richting het westen, waarna beide vrouwen op een gegeven moment in dezelfde gevangenis belanden te midden van 298 andere moordenaressen. Daar neemt de roman een merkwaardige afslag.
Die eerdere angst voor gevangenissen blijkt onterecht. Hier wordt gezongen (ja, die titel is heel letterlijk) en er is saamhorigheid, hoop en vergeving. En helaas: weg spanning. Het voelt alsof je in surreële heppie-de-peppiewaanzin terecht bent gekomen zoals in de arthousefilm Midsommar van regisseur Ari Aster. Maar dan zonder gruwelijke twist, geen zwarte, verborgen laag. Deze vrouwen gaan vrolijk, deinend op een meerstemmige canon, hun nieuwe leven tegemoet.
Ik denk dat ik de intentie snap. Het koor is een vrijwillig collectief binnen de gevangenismuren, waarbij de afzonderlijke stemmen de groep naar een hoger plan trekken. De gevangenis vormt zo een socialistisch (en feministisch) ideaal binnen het falende communisme, waarbij er ruimte is tot verzoening en individuele ontplooiing.
Deze breuk met het begin van het boek levert alleen stilistisch ongemak op. Lees nog even de springerige gedachtestroom hierboven en vergelijk dat fragment met de opsommerige onbenulligheid van het volgende:
Aan het einde van het ontbijt komt de kleine bewaakster de ontbijtzaal in lopen, ze draagt hetzelfde schuitje op haar hoofd, ze is bleek als de dag ervoor, haar stem is kalm, ze staat tussen twee bewaaksters in die een kop grote zijn dan zij, haar handen zijn gevouwen, ze vraagt ons of we een goede nacht hebben gehad en of het ontbijt heeft gesmaakt, enkele vrouwen zeggen ja, andere slaan als affirmatie met hun handen op tafel, een enkele vrouw neemt haar pet af. (p. 203)
Het fragment doet mij – zo uit de context gehaald – denken aan teksten van kommaknallende scholieren die liever komma’s of puntkomma’s gebruiken dan een ‘ouderwetse’ punt. Het resultaat is een opsomming van korte, enkelvoudige zinnen die met komma’s aan elkaar zijn geplakt. Er stromen geen gedachten meer. Dit is een krachteloos staccato met weinig melodie.
Het kommakanon van Du Gardijn verliest zo zijn waarde. Het helpt ook niet dat we niet zoveel voor Lena en Maksa kunnen voelen. We hebben te weinig met ze mee kunnen leven. Ze waren namelijk inwisselbaar en dat wreekt zich als het verhaal juist begint te draaien om de spanning tussen die twee. De een heeft de ander verraden en ze moeten elkaar in die optimistische liedjesgevangenis weer onder ogen komen. Prima idee, maar het werkt hier niet.
Er is een derde categorie waar we Libriswinnaars onder kunnen scharen. Rob van Essen won in 2024 met Ik kom hier nog op terug en in het juryrapport wordt weinig gerept over stijl of thematiek. Van Essens kracht lijkt basaler:
Het is een krankzinnige fantasie met een fikse diepgang, een verhaal dat gaandeweg handen en voeten krijgt en een onverwachte ontknoping heeft. (uit: juryrapport Libris Literatuur Prijs 2024)
Deze derde categorie draait om de plotkracht: de vaardigheid van een schrijver om een verhaal op te bouwen rond ontwikkelende personages die ons tot het einde van het verhaal blijven boeien. Dit is de pijler die stijl en thematiek kan verbinden. Die cementwerking is noodzakelijk in veel romans. In het boek van Du Gardijn zorgt de plot alleen voor zo’n hevige verandering in sfeer en actie, dat alles wat hij aan het begin heeft opgebouwd, waaronder die boeiende stijlkeuze, teleurstellend begint weg te zakken.
Het koor van de 300 moordenaressen, Willem du Gardijn. Koppernik
Laat een reactie achter