Door de middelste zin heen
Omdat ik al een tijdje geïntrigeerd word door de nogal idiosyncratische grammatica die Wessel te Gussinklo hanteert in zijn romancyclus over Ewout Meyster, ging ik voor deze gelegenheid op zoek naar de middelste zin van mijn favoriete deel uit de serie, Op weg naar De Hartz, uit 2020. De analyse van zo’n ongetwijfeld lange en complexe zin van Te Gussinklo zou mij dwingen eindelijk eens serieus over de kwestie na te denken en zo tegelijkertijd nader licht werpen op de stijl van deze auteur én een vette grammaticale kluif presenteren aan Peter-Arno. Want wat is er nou precies zo gek aan die zinnen van Te Gussinklo?

Dat viel tegen. In eerste instantie dan.
De middelste zin van Op weg naar De Hartz is onderdeel van een monoloog van Ewouts leermeester Somsen. Die wordt hier in de directe rede geciteerd, netjes tussen aanhalingstekens, en in zijn citaten laat Te Gussinklo nu juist niet veel zien van de intrigerende stijl die de rest van de tekst kenmerkt, waarin we steeds in het hoofd van Ewout zitten. (Je zou dus kunnen zeggen dat het mij eigenlijk om de stijl van Ewout Meyster gaat, ware het niet dat Te Gussinklo ook min of meer zo schrijft in boeken waarin de hoofdpersoon niet Ewout Meyster is, of althans niet Ewout Meyster heet.)
Dit is die middelste zin:
Eerst moet je daardoorheen voor je aan de werkelijk belangrijke dingen toe kunt komen. (p. 255)
Nou ja. Grammaticaal gezien valt er van elke zin wat te leren – dat is het uitgangspunt van ‘de middelste zin’ – en dat is ook hier zo.
Zo kun je aan de hand van voor discussiëren over het verschil tussen voegwoorden en voorzetsels (wat de Taalprof in het verleden heeft gedaan); in lijstjes van onderschikkende voegwoorden wordt voordat meestal wel genoemd, maar voor nog wel eens vergeten.
Ook de status van toe in het scheidbaar samengestelde werkwoord toekomen is interessant: is dat een voorvoegsel of eigenlijk een soort voorzetsel en indien dat laatste het geval is, wat is dan de relatie met tot? Dat het werkwoord scheidbaar is, wil niet zeggen dat het altijd daadwerkelijk gescheiden wordt, want je kunt ook zeggen: voor je aan de werkelijk belangrijke dingen kunt toekomen. Zou dat meer voorkomen in formele dan in informele taal? (En er is ook nog de heel andere betekenis van het werkwoord toekomen in Vlaanderen, dat zoiets betekent als aankomen, zodat je kunt zeggen Peter-Arno komt morgen toe zonder dat je bedoelt dat hij per se ergens aan toe komt.)
Je moet X om Y te kunnen doen
Verder zit er door de werkwoorden moeten en kunnen fijn veel modaliteit in deze zin. Het ligt voor de hand om ze allebei als hulpwerkwoorden van modaliteit te beschouwen, maar dan hebben we hier in de hoofdzin (je moet daardoorheen) te maken met een hulpwerkwoord zonder zelfstandig werkwoord, waardoor de hele definitie van ‘hulpwerkwoord’ op losse schroeven komt te staan; en niet alleen voor moeten want je hebt net zo goed je kunt/mag/wil daardoorheen. Wat de betekenis betreft zou de oude ANS het gebruik van moeten en kunnen in deze zin vermoedelijk ‘oneigenlijk modaal’ noemen, maar Peter-Arno is een stuk royaler in zijn gebruik van de term. (Volgens het nieuwe, nog niet gepubliceerde hoofdstuk van de ANS over modaliteit drukken de werkwoorden hier dynamische modaliteit uit.)
Dat je eerst X moet doen voor(dat) je Y kunt, blijkt overigens een redelijk frequent modaal patroontje waarvan je op internet makkelijk meer en minder diepzinnige voorbeelden kunt vinden (ofwel kunt laten vinden door leerlingen) als je moet eerst geloven voordat je kunt twijfelen en je moet kunnen lopen voordat je kunt rennen. (Het idee dat je ergens doorheen moet om ergens aan toe te komen is natuurlijk ook nog eens een conceptuele metafoor van heb-ik-jou-daar!) Het zijn gedachten die je natuurlijk ook met een beknopte bijzin uit kunt drukken – eerst moet je daardoorheen om aan de werkelijk belangrijke dingen toe te kunnen komen – wat de vraag oproept of finiete voor(dat)-zinnen altijd zo makkelijk door infiniete om-zinnen te vervangen zijn. En andersom? (Er is trouwens ook nog het veel algemenere patroon Eerst X voordat Y waarvan de gevallen met de werkwoorden moeten en kunnen een specifieke invulling zijn, dus voordat je het weet heb je een constructienetwerk zoals Peter-Arno dat ooit heeft gemaakt voor ik heb zoiets van.)
Je kunt ook aan de hand van deze ene relatief korte en eenvoudige zin, kortom, zo’n beetje alle onderdelen van de Nederlandse grammatica behandelen, inclusief de positie van de persoonsvorm in hoofd- en bijzin; waarbij het ook nog mooi meegenomen is dat de zin niet met het onderwerp begint zodat het een geval is van wat traditioneel inversie wordt genoemd. En er zijn de werkelijk belangrijke dingen waarin het (als) bijwoord (gebruikte) werkelijk geen -e krijgt en het bijvoeglijk naamwoord belangrijke wel, maar dat lijkt een schrijftaalfenomeen waar in de spreektaal niemand zich aan houdt, want iedereen heeft het gewoon over de werkelijke belangrijke dingen – of, nou ja, laten we zeggen de hele belangrijke dingen want het woord werkelijkis sowieso een schrijftaalwoord. Dat is een normkwestie waar je leerlingen gemakkelijk onderzoek naar kunt laten doen aan de hand van verschillende soorten bronnen (Wat zeggen de prescriptieve websites? Wat is je eigen intuïtie? Wat denken de mensen om je heen? Wat doen de mensen in werkelijkheid?).
En dan hebben we het nog niet eens over daardoorheen gehad.
Het voornaamwoordelijk bijwoord
Ik gaf voor het eerste jaar traditionele zinsontleding aan de VU in Amsterdam toen een docent Middelnederlands tegen mij klaagde dat de studenten in haar college niet eens wisten wat een voornaamwoordelijk bijwoord was. Waarschijnlijk hadden we dat nog niet behandeld in mijn cursus en ik durfde niet te zeggen dat ik dat zelf ook zo gauw niet wist. Intussen weet ik wel dat daardoorheen traditioneel een voornaamwoordelijk bijwoord wordt genoemd, maar inzichtelijk is die term niet. Het gaat altijd om de combinatie van een voorzetsel met een van de bijwoorden er/hier/daar/waar/ergens/nergens/overal. Die bijwoorden komen als het ware in de plaats van een voornaamwoord: In het Nederlands gebruik je in plaats van de combinatie van een voorzetsel en een voornaamwoord, zoals in het linker rijtje hieronder, vaak de vormen in het rechter rijtje.
door het > erdoor
door dit > hierdoor
door dat > daardoor
door wat > waardoor
door iets > ergens door
door niets > nergens door
door alles > overal door
Bij persoonlijke voornaamwoorden die naar mensen verwijzen, gaat het niet op want voor door mij/haar/hem/ons/jullie/hen/hun bestaat geen alternatief in de vorm van zo’n voornaamwoordelijk bijwoord Die term is vooral zo ongelukkig omdat het hele voorzetsel daarin niet genoemd wordt.
De vorm daardoorheen laat zien dat voornaamwoordelijke voornaamwoorden niet alleen met voorzetsels maar ook met zogenaamde ‘omzetsels’ gevormd kunnen. Doorheen bestaat in Nederland niet als voorzetsel (in Vlaanderen kun je wel zeggen doorheen de jaren); het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort komt altijd tussen de twee onderdelen in, dus door de jaren heen. Als je met een omzetsel een voornaamwoordelijk bijwoord maakt, komt het voornaamwoord voor het omzetsel, dat nu wel één geheel is. Het is dus niet doordaarheen maar daardoorheen. Volgens het systeem hierboven gebruiken we dat ene woord (het wordt althans als één woord geschreven) in plaats van de drie woorden door dat heen:
door dat heen > daardoorheen
Als we de linker vorm invullen in de zin van Te Gussinklo, klinkt het resultaat inderdaad nogal gek. Ik geef meteen wat meer context zodat we te weten wáár we ‘doorheen moeten’, dus waar dat dat/daar eigenlijk naar verwijst:
Nee, eerst dat belangrijke, eerst de middelbare school, de basis van alles, niets mag je daarvan afleiden. Eerst moet je daardoorheen (*door dat heen) voor je aan de werkelijk belangrijke dingen toe kunt komen.
Ewout moet, volgens Somsen, ‘door de middelbare school heen’ om daarna aan écht belangrijke dingen toe te kunnen komen. De vorm door dat heen is dus óók gek omdat je met het onzijdige dat hier niet naar een het-woord maar naar een de-woord verwijst (de middelbare school). Eigenlijk komt daardoorheen hier eerder in de plaats van door die heen dan van door dat heen (want het is die middelbare school, niet dat middelbare school). Voor het gebruik van het voornaamwoordelijk bijwoord maakt het helemaal niet uit of het antecedent van het voornaamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Dat is opmerkelijk want in andere gevallen bepaalt het geslacht van het zelfstandig naamwoord welk voornaamwoord je nodig hebt om terug te verwijzen. In de zinnen (1) en (3) gebruik je verschillende vormen in het tweede deel omdat het tafeltje (onzijdig) en de stoel(mannelijk) verschillen in geslacht. Maar voor de keuze van het voornaamwoordelijk bijwoord in (2) en (4) doet dat er niet toe.
- Ik pakte het tafeltje en gooide het/dit/dat het raam uit.
- Ik pakte het tafeltje en ging erop/hierop/daarop zitten.
- Ik pakte de stoel en gooide hem/deze/die het raam uit.
- Ik pakte de stoel en ging erop/hierop/daarop zitten
Maar dat betekent dat mijn systeempje met de twee rijtjes hierboven op z’n minst niet volledig is want erdoor, hierdoor en daardoor kunnen dus óók in de plaats komen van door hem/haar (tenzij het over personen gaat), door deze en door die. Het zal best zo zijn dat dit allemaal netjes in de grammatica staat en dat Peter-Arno als geen ander dit allemaal al lang weet, maar de beste manier om iets te leren is nog steeds om het eerst zelf te bedenken.
Werkelijk belangrijk
Dat brengt mij, tot slot, bij de inhoud van de ‘wijze’ raad die Somsen in deze middelste zin aan Ewout Meyster geeft. Ja, hij noemt daarin de middelbare school belangrijk, ‘de basis van alles’ zelfs, maar zin om naar school te gaan krijgt Ewout er niet van (en de lezer ook niet). Als Peter-Arno in zijn werk íets laat zien is het dat de middelbare school meer kan zijn dan iets waar je nu eenmaal doorheen moet. Je hoeft echt niet te wachten tot daarna om aan de werkelijk(e) belangrijke dingen toe te komen. Geen tijd te verliezen.
Dat zijn de betere stukken! Het kan me niet ingewikkeld genoeg! Heel leuk!
Ha, dank! Goed nieuws: het is nog iets ingewikkelder. In het stuk zeg ik dat het voornaamwoordelijk bijwoord nooit naar personen kan verwijzen maar voor het *betrekkelijk* voornaamwoordelijk bijwoord klopt dat niet. Er zijn mensen die het fout vinden, maar bijna iedereen zegt “de vrienden waarmee ik op vakantie ga” en niet “de vrienden met wie ik op vakantie ga”.