Vlak voor mijn vakantie kreeg ik de vraag of ook ik iets wilde schrijven over een middelste zin van een of ander werk ter ere van het afscheid van Peter-Arno. Ik dacht toen ‘dat pak ik wel op als ik thuiskom’. Maar toen ik eenmaal met het boek van Herman Koch ‘Ga je erover schrijven’ in de zon lag, was ik toch nieuwsgierig wat de middelste zin van dit boek zou zijn. Zou het waar zijn wat Peter-Arno altijd beweert dat je over elke willekeurige zin, dus ook de middelste van een roman, iets interessants kunt opmerken?

De middelste zin van deze roman (p.140) bleek te zijn:
Maar iets overschrijven, of het verhaal van een ander in net iets andere woorden navertellen, daar kon deze leraar mij onmogelijk van beschuldigen.
Buiten het feit dat ik het grappig vond dat deze zin betrekking had op het onderwijs, zette de zin mijn denken direct aan. Het viel mij allereerst op dat deze zin begon met het voegwoord ‘maar’. De lengte van de voorafgaande zin Ik bewonderde de schrijver was op zich geen beletsel geweest om de middelste zin hieraan vast te plakken. Dan had Koch voldaan aan wat leerlingen op school veelal wordt voorgeschreven: een nieuwe zin mag je niet laten beginnen met ‘maar’. In Taaladvies.net kunnen we dit ook teruglezen. Maar gelukkig schrijft Taaladvies.net direct daarachter dat het in de praktijk wat genuanceerder is. Door een zin met ‘maar’ te laten beginnen komt of de vorige zin nadrukkelijker naar voren, of juist de zin die start met ‘maar’. Dit is ook precies wat je in de passage rond deze middelste zin ziet gebeuren. Koch wil aangeven dat hij een grote bewondering heeft voor de schrijver Roald Dahl. Dit punt maakt hij in vijf woorden. Door volgende zin met ‘maar’ hier niet aan vast te plakken, benadrukt Koch des te meer dat hij niet geplagieerd heeft. Hij is weliswaar een bewonderaar van de schrijver Dahl, maar dit verhaal had hij toch echt zelf geschreven. Taadvies.net merkt wel op dat dit gebruik van ‘maar’ zich beperkt tot informeel taalgebruik.
Die versterking van zijn onschuld spreekt ook uit de rest van de middelste zin. Koch had kunnen schrijven ‘Deze leraar kon mij onmogelijk beschuldigen van iets overschrijven of het verhaal van een ander in net iets andere woorden navertellen’. Dat heeft hij niet gedaan. Koch laat zijn zin beginnen met waarvan hij niet beschuldigd kan worden, het overschrijven of navertellen. Door dit zo duidelijk te expliciteren vergroot hij zijn verontwaardiging over de beschuldiging. Mooi om te zien dat dat de naamwoordelijke constituent van het voorzetselvoorwerp dan voorop wordt geplaatst en het voorzetsel achterwege wordt gelaten. Door vervolgens naar deze naamwoordelijke constituent met ‘daar’ te verwijzen, kwam voor mij de verontwaardiging van de beschuldiging nog sterker naar voren. In de E-ANS staat wel de opmerking dat het vooropplaatsen van een naamwoordelijke constituent zonder voorzetsel gerekend moet worden tot informeel taalgebruik.
Tot slot intrigeerde mij de zin tussen komma’s: , of het verhaal van een ander in net iets andere woorden navertellen,. Door deze zin tussen komma’s te plaatsen las ik het niet als de opsomming overschrijven of navertellen, maar alsof het navertellen weinig zou verschillen van louter overschrijven. Het kan ook zijn dat Koch mij inmiddels had overtuigd dat hij het verhaal dat hij bij zijn docent had ingeleverd, echt zelf geschreven had. Als iemand dit twee keer tegen je zegt, moet je die toch wel op zijn woord geloven. Wat in ieder geval waar is, is dat je over elke middelste zin wel iets kan schrijven.
Laat een reactie achter