
Ons nationaal drinklied
Wij drinken hier niet van verdriet,
Nog minder van plezier;
Toch drinken wij, zoals gij ziet:
Er is niet anders hier!
Want in de schemer van uw dag,
Vaal tussen nacht en nacht,
Was er niet één die naar ons zag,
Géen die ons nodig dacht.
Niet één die onze wijsheid riep,
Of wachtte op ons hart.
Toen God de hele wereld schiep…
Neen! Gij ontstond apart: —
Een mossel droop tot tijdverdrijf
In mist die gold’ en klokt’
Zijn slijm, dat door het grauwe wijf
Mumm’lend werd ingeslokt.
Toen rees de mist, en geeuwd’ in bas,
En zakte in tot pap,
Waaruit de blazen vunzig gas
Opgulpten met een klap.
De mist werd vorm (zo ongeveer),
De mist werd land, werd poel,
De mist werd stad en – te veel eer! –
De mist werd mens, werd smoel.
Zoals uw land werd neergesmeerd:
Modderig, lichtloos, plat,
Zo blijft uw geest ook – tot gij keert
Daar waar gij werd, totdat
U lekker slurpt uw moeder Mist
En uitkokt, weet-ik-waar,
Waar gij dan verder rot en gist,
Wellicht lust men u daar! –
Welaan: Vervloekt! Er weent hier geen,
Er heeft hier niemand vreugd:
Gij hebt de oude Bols alleen
Als nationale deugd.
Gij drinkt en zwelt, gij ademt stank,
Luid wordt uw vuile aard;
Ah, barsttet gij maar van de drank,
Gij zijt uw drank niet waard!
Wij drinken, en een fijne walm
Daalt op de ogen neer:
Wij zien u nog, maar lachen kalm,
Gij hindert ons niet meer.
Dan raken hart of lever
Genadiglijk defekt,
Zo stikt in de jenever
Het Hollands intellect.
Erich Wichman (1890-1929)
uit: De tang en het varken (1917)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter