
Geen kunstgeschiedenis, geen geschiedenis en geen egyptologie. Samen met 150 anderen koos ik ervoor om in 1985 Nederlandse Taal- en Letterkunde te gaan studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van die studiekeuze heb ik nooit ook maar enige spijt gehad: de medestudenten waren gezellig, de docenten aardig en de vakken interessant.
Toentertijd huisde de vakgroep Nederlands op de tweede verdieping van het Erasmusgebouw. Tegenover een nis waar een grote, veelvuldig gebruikte kopieermachine stond, lag een intrigerend kamertje van amper drie vierkante meter. Daarin bevonden zich – als ik het me goed herinner – drie computerterminals, verbonden met een groot mainframe. Personal computers waren eind jaren tachtig nog geen gemeengoed. Voor het schrijven van werkstukken en scripties gebruikte je een typemachine; een elektrische of elektronische, dat dan weer wel. Als je als student toen iets op de computer wilde doen, dan logde je in met een gebruikersnaam – in mijn geval u216012 – en een wachtwoord.
Vondel
Naast deze knusse computerruimte zat in een minstens zo klein kamertje de bijna tien jaar oudere Ben Salemans. Hij was bezig met een promotieonderzoek waarin hij wilde vaststellen hoe de verschillende overgeleverde teksten van het abel spel Lanseloet van Denemerken zich tot elkaar verhouden. Daarbij baseerde hij zich onder meer op de methode van Karl Lachman (1793-1851) die – heel erg gesimplificeerd – op basis van genealogische overeenkomsten tussen teksten de oertektst probeerde te reconstrueren. Het bijzondere aan Bens onderzoek was dat hij daarbij als een van de eersten binnen de alfawetenschappen gebruik maakte van de computer.
Maar dat was zeker niet het enige waarmee Ben zich onledig hield. Zijn belangstelling voor de neerlandistiek was onbegrensd en die liefde kon hij ook heel goed overbrengen op anderen. Met zijn aanstekelijk enthousiasme wist hij twee van mijn jaargenoten – Cefas van Rossem en Ferrie Verouden – en mij te strikken voor een project dat zijn weerga niet zou kennen. Samen met Frans Schaars had Ben het plan opgevat om met behulp van de computer een concordantie te maken op alle 32 toneelstukken van Vondel. Voor afzonderlijke toneelstukken van Vondel had de Engelse hoogleraar Peter King dit aan de universiteit van Hull al eerder gedaan, maar het bijzondere school juist in één concordantie voor het complete dramatisch werk.
Loodzware tassen
Een eerste, belangrijke stap was dat de toneelstukken gedigitaliseerd werden. Een programma als Transkribus bestond niet, dus moesten alle teksten handmatig worden ingetikt. Op de een of andere manier voelden wij – mede door Bens gedrevenheid – dat dit werk weleens een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de neerlandistiek in het algemeen en de Vondelstudie in het bijzonder en daarom togen wij gedrieën ijverig aan het werk. Elk van ons kreeg een deel van de befaamde tiendelige Wereldbibliotheekeditie van Vondels werken, die tussen 1927 en 1937 was uitgegeven door de grootste Vondelkenners van die tijd. Zorgvuldig tikten we letter voor letter over. Hadden we één bladzijde gedaan – zo luidde de instructie – dan moesten we die regels voor de eerste keer collationeren. Was de hele tekst af, dan volgde een tweede collationeerronde. Tot ons ongenoegen en onze frustratie werden er elke keer toch nog een paar fouten uitgehaald, hoe goed je ook alles dacht te hebben nagekeken. Om het aantal fouten tot een minimum te beperken namen Ben en Frans vervolgens de taak op zich elk toneelstuk aan nog een extra controle te onderwerpen.
Inmiddels waren we verliefd geworden op die prachtige Wereldbibliotheekuitgave en wilden we zelf ook wel een exemplaar ervan voor onze beginnende handbibliotheek. Toen we dat te kennen gaven aan Ben, ging hij voor ons op jacht bij antiquariaten en veilinghuizen. Zo gebeurde het dat ik op een dag bij veilinghuis Bubb Kuyper in Haarlem stond om het zwart linnen exemplaar inclusief registerdeel dat hij voor mij in de wacht had gesleept, voor een zeer schappelijke prijs op te halen. Wat ik me niet voldoende had gerealiseerd, was dat al die banden tezamen dieplood wogen. De treinreis was het probleem niet, maar de wandeling van Bubb Kuyper naar station Haarlem en van station Nijmegen naar mijn kamer was met twee loodzware tassen een grote beproeving.
Pientje
In 1990 zag de Concordantie van het dramatisch werk van Joost van den Vondel (1587-1679) in vijf kloeke, grijze linnen delen het licht. De eerste drie delen bevatten de eigenlijke concordantie, deel vier bestond uit een alfabetische woordenlijst, frequentielijst, retrograde woordenlijst en tekstweergaven van het dramatisch werk en het laatste deel gaf onderdak aan een concordantie van de hoogfrequente woorden. De beste reclame voor dit werk – dat toen fl. 500,- kostte – was waarschijnlijk de column van de Nijmeegse hoogleraar Kees Fens in de Volkskrant van 12 november 1990. Aan het slot van zijn bespreking schreef Fens: “Soms wordt er tegen alle no-nonsense ideologie in door enkelingen een geweldige nutteloze maar zinvolle wetenschappelijke prestatie geleverd.” Ben vond dat een schitterende formulering. De laatste keer dat ik hem zag, refereerde hij er lachend aan.
Na het Vondelproject bleven Ben en ik elkaar geregeld zien. Hij vroeg me of ik samen met hem een artikel wilde schrijven over de tekstkritische studie De geschiedenis van ‘Beatrijs’ (1989) van A.M. Duinhoven. Vanzelfsprekend zou ook mijn naam als auteur genoemd worden, want zo kon hij mij helpen aan een eerste publicatie. Mijn tegenpruttelen dat mijn rol beslist minder groot zou kunnen zijn dan die van hem wuifde hij weg. En zo gebeurde het dat wij de daaropvolgende maanden bijna wekelijks bij elkaar kwamen om Duinhovens boek te lezen en er opmerkingen bij te schrijven. Daarbij mocht een pientje – bij voorkeur Brand natuurlijk – niet ontbreken.
Plezier
In de periode dat het rommelde in Bens privéleven, zagen we elkaar ook vaak. De aankomende scheiding hakte er behoorlijk in bij hem en met enige regelmaat zijn we ’s avonds de Nijmeegse binnenstad ingetrokken voor een goed gesprek. Twee onderwerpen kwamen daarbij steevast ter sprake: (de mooie en minder plezierige kanten van) het leven en de neerlandistiek. Uren konden we het daarover hebben.
Na mijn studie kreeg ik de mogelijkheid om als assistent-in-opleiding een proefschrift te schrijven over de Proeve van Taal- en Dichtkunde van Balthazar Huydecoper. Van Ben kreeg ik toen een fraaie 18e-eeuwse gravure van Huydecoper, vervaardigd door Jacobus Houbraken. Die heb ik laten inlijsten en een mooi plaatsje gegeven op onze overloop. Ik kijk er nog altijd met veel plezier naar.
Goedlachs
Voor mijn ontwikkeling als neerlandicus is Ben heel belangrijk geweest. Het sprak dan ook vanzelf dat hij – naast mijn kersverse echtgenote Ingrid – paranimf zou zijn bij mijn promotie. Het cadeau dat hij mij na het verdedigen van mijn proefschrift gaf, toonde dat Ben de liefde voor dingen die hij zelf mooi vond, graag deelde met anderen. Ik kreeg namelijk een rood thuisshirt van zijn favoriete Maastrichtse voetbalclub MVV. Gedragen heb ik het nooit want voor mijn lichaamslengte is XXL letterlijk een maatje te groot. Bewaren doe ik het zeker, want het blijft een bijzondere en dierbare herinnering aan Ben. Ook zijn muzieksmaak deelde hij met mij: het derde studioalbum van de punkrockband Green Day uit 1994 vond hij zo goed dat hij mij een exemplaar van de cd Dookie cadeau gaf. En toegegeven, dat is een heerlijk album. Zijn gulle geven bleef niet beperkt tot materialistische zaken. Ook theorieën of vermoedens op het gebied van de neerlandistiek deelde hij om ze te kunnen toetsen. Zo wilde hij heel graag het echte handschrift van Beatrijs in de Koninklijke Bibliotheek bekijken, omdat hij vermoedde dat er in de randversieringen informatie te vinden was die op de toenmalige foto’s niet te ontwaren was.
In 2025 is het exact 35 jaar geleden dat de concordantie van het dramatisch werk van Joost van den Vondel verscheen. Het leek de Vondelboys – zo werden we gekscherend echt genoemd – een mooi idee om dat zevende lustrum te vieren met een reünie. Het is er helaas niet meer van gekomen. De laatste keer dat ik Ben zag, was op 23 juni in Nijmegen, waar hij net als ik aanwezig was bij de boekpresentatie van Nicoline van der Sijs’ Dijt onze woordenschat alsmaar uit? Al hadden we via mail en sociale media nog wel contact, in het echt had ik hem al jaren niet meer gezien. Toch voelde het alsof we elkaar de dag ervoor nog gesproken hadden. Ik zag Ben zoals ik me hem graag herinner: goedlachs en grappig. Godmiljaar, wat een gemis dat hij er niet meer is.
Laat een reactie achter